Uitspraak 200901307/1/H1


Volledige tekst

200901307/1/H1.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], allen wonend te Weert,

tegen de uitspraak van de rechtbank Roermond van 7 januari 2009 in zaken nrs. 08/850 en 08/964 in het geding tussen:

[appelanten 1, 2 en 3],

en

het college van burgemeester en wethouders van Weert.

1. Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 17 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Weert (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het realiseren van vier starterswoningen respectievelijk twee woningen aan de Ittervoorterweg te Weert (hierna: de woningen).

Bij uitspraak van 7 januari 2009, verzonden op 15 januari 2009, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het door [appellanten 1, 2 en 3] tegen het besluit tot het verlenen van vrijstelling en bouwvergunning van vier starterswoningen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appelanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 februari 2009, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 augustus 2009, waar [appellanten 2 en 3] en het college, vertegenwoordigd door mr. P.A.P.J. Hecker, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door [gemachtigde], als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied 1998" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Agrarisch gebied" met de nadere aanduiding "Kernrandgebied". Het project is hiermee in strijd. Teneinde bouwvergunning voor het project te kunnen verlenen, heeft het college krachtens artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) vrijstelling verleend.

2.2. Ingevolge artikel 19, eerste lid, van de WRO kan de gemeenteraad, behoudens het gestelde in het tweede en derde lid, ten behoeve van de verwezenlijking van een project vrijstelling verlenen van het geldende bestemmingsplan, mits dat project is voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing en vooraf van gedeputeerde staten de verklaring is ontvangen, dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben. Onder een goede ruimtelijke onderbouwing wordt bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Indien er geen structuurplan is of wordt opgesteld, wordt bij de ruimtelijke onderbouwing in elk geval ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan, dan wel wordt gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De gemeenteraad kan de in de eerste volzin bedoelde vrijstellingsbevoegdheid delegeren aan burgemeester en wethouders.

2.3. [appellanten 1, 2 en 3] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het college in redelijkheid geen gebruik heeft mogen maken van de door het college van gedeputeerde staten van Limburg (hierna: gedeputeerde staten) op 26 februari 2008 afgegeven verklaring van geen bezwaar voor het bouwplan, als bedoeld in artikel 19, eerste lid van de WRO. Zij voeren daartoe aan dat het advies van de kwaliteitscommissie contourenbeleid van de provincie Limburg (hierna de commissie) dat is neergelegd in een brief van 21 februari 2006 daaraan in de weg staat.

2.3.1. Op 24 juni 2005 hebben Provinciale Staten van de provincie Limburg het zogenaamde contourenbeleid dat is neergelegd in de nota "Provinciaal Omgevingsplan Limburg" (hierna: POL) vastgesteld, dat de status heeft van een streekplan. Gedeputeerde staten dienen aan dit beleid te toetsen alvorens zij een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de WRO afgeven. Op grond van dit beleid dient de geplande ontwikkeling op basis van een reguliere planologische afweging op de betreffende plek toelaatbaar te zijn en dient zij plaats te vinden aansluitend aan de bestaande of verbale bebouwingscontour. Het college heeft, nu het project is voorzien buiten voormelde contour, de kwaliteitscommissie contourenbeleid van de provincie Limburg (hierna de commissie) om advies gevraagd. In het contourenbeleid staat dat het de rol van een zodanige kwaliteitscommissie is om de gemeenten te ondersteunen bij het uitvoeren van het contourenbeleid. Bij brief van 21 februari 2006 heeft de commissie ten aanzien van het project een negatief advies (hierna: het advies) uitgebracht. Hierin staat, voor zover van belang, dat indien de gemeente het bouwplan wil doorzetten, er in plaats van het voorgestelde bouwplan een soberder en beter bouwplan opgesteld moet worden. Hierdoor ontstaat aan de zijde van het Beekdal nog de mogelijkheid van een groenstrook, aldus het advies. Voorts wordt het college in het advies aangeraden te wachten tot zich in kwalitatieve zin, geschiktere bouwmogelijkheden voordoen dan is voorzien in de bouwaanvraag.

2.3.2. Naar aanleiding van het negatieve advies is het bouwplan aangepast, waarbij twee in het bouwplan voorziene parkeerplaatsen zijn komen te vervallen en vervangen door groenstroken. Tevens heeft het college bij brief van 17 september 2007 een nadere motivering voor het bouwplan ingediend bij gedeputeerde staten. Hierin heeft het college gesteld, voor zover thans van belang, dat het project past binnen de voorwaarden zoals die het POL zijn verwoord. Daartoe heeft het, voor zover thans van belang, overwogen dat het bouwplan aansluitend ligt aan de kern van Swartbroek en dat ervoor is gekozen om de in het bouwplan voorziene bebouwing direct grenzend aan de huidige bebouwing te situeren om op die wijze een zo groot mogelijke afstand tot het Beekdal te creëren. Deze afweging van het college voor het bouwplan kan niet onredelijk worden geacht. Gedeputeerde staten konden daarom instemmen met deze motivering. Dat in het advies is vermeld dat het college dient te wachten op geschiktere bouwmogelijkheden dan voorzien in de bouwaanvraag, staat daaraan niet in de weg. Het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het project, zoals daarvoor vrijstelling is aangevraagd. Indien een project op zichzelf voor het college aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Dit alternatief was op het moment dat op de aanvraag werd beslist, niet voorhanden.

Gelet daarop heeft het college in redelijkheid gebruik mogen maken van de door gedeputeerde staten afgegeven verklaring van geen bezwaar Het betoog faalt.

2.4. [appellanten 1, 2 en 3] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daartoe voeren zij aan dat de in het bouwplan voorziene vrijstaande woningen met een bouwhoogte van 10 m een onevenredige inbreuk maken op de privacy van de bewoners van de woningen aan de Weystraat.

2.4.1. Dit betoog faalt. Het college heeft zich op het niet onredelijke standpunt kunnen stellen dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de bewoners aan de Weystraat niet zodanig is dat het in redelijkheid geen vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen. Daarbij heeft het in aanmerking kunnen nemen dat de realisering van woningbouw in de nabijheid van de woningen van [appellanten 1, 2 en 3] als een normale maatschappelijke ontwikkeling kan worden gezien.

2.4.2. Ten slotte doen [appellanten 1, 2 en 3] tevergeefs een beroep op het vertrouwensbeginsel. Met de enkele stelling dat door een wethouder van de gemeente in het verleden is meegedeeld dat op het perceel waarop het bouwplan is voorzien niet gebouwd zou worden, hebben zij niet aannemelijk gemaakt dat er namens het college concrete toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan zij het in rechte te honoreren vertrouwen konden ontlenen dat het college geen vrijstelling en bouwvergunning zouden verlenen.

Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank terecht overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.

2.5. Hetgeen [appellanten 1, 2 en 3] verder nog ter zitting in hoger beroep hebben aangevoerd kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. V. van Dorst, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Van Dorst
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009

17-543.