Uitspraak 200901188/1/M2


Volledige tekst

200901188/1/M2.
Datum uitspraak: 19 augustus 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

de rechtspersoon naar Duits recht Tönsmeier Entsorgung GmbH & Co. KG, gevestigd te Porta Westfalica (Duitsland),
appellante,

en

de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 mei 2007 heeft de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de minister) verklaard geen bezwaar te hebben tegen het voornemen van de rechtspersoon naar Duits recht Tönsmeier Entsorgung GmbH & Co. KG (hierna: Tönsmeier) om papier- en kartonresten, zoals omschreven in kennisgevingsformulier DE 1350/152955, vanuit Duitsland over te brengen naar de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Eska Graphic Board B.V. (hierna: Eska) in Nederland.

Bij besluit van 7 januari 2009 heeft de minister het door Tönsmeier hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft Tönsmeier bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 februari 2009, beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 juli 2009, waar Tönsmeier, vertegenwoordigd door mr. F.G. van Dam, advocaat te Rotterdam, en door J.J.W. van Zinderen, en de minister, vertegenwoordigd door mr. drs. J.P.J. Geurts, mr. K. Ulmer, drs. P.J.M. van Oosterhout en J. Roosma, onderscheidenlijk werkzaam bij het ministerie, SenterNovem en de VROM-Inspectie, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Eska, vertegenwoordigd door mr. drs. L.A.J. Spaans, advocaat te Amsterdam, en door B. Bodewes en S. Misker, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Bij het bestreden besluit heeft de minister zijn besluit van 29 mei 2007 gehandhaafd, waarbij hij krachtens artikel 7 van de Verordening (EEG) 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap (hierna: de Verordening) heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen het voornemen van Tönsmeier om, met gebruikmaking van de procedure als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de Verordening, in de periode van 1 april 2007 tot en met 31 maart 2008, 9.100.000 kilogram papier- en kartonresten, zoals omschreven in het kennisgevingsformulier, vanuit Duitsland over te brengen naar Eska in Nederland ter nuttige toepassing.

2.2. Tönsmeier stelt dat zij voor de overbrenging van de betrokken papier- en kartonresten, afkomstig uit een sorteerproces van met behulp van het inzamelsysteem "Gelbe Sacken" gescheiden ingezameld huishoudelijk verpakkingsafval en gepakt tot zogenoemde PPK-balen (Papier, Pappe, Kartonnage), geen kennisgeving behoefde te doen. Om zich ervan te verzekeren dat de overbrenging van de PPK-balen naar Nederland doorgang kon vinden heeft Tönsmeier toch een kennisgeving gedaan. Tönsmeier betoogt dat de PPK-balen vallen onder bijlage II bij de Verordening, de groene lijst van afvalstoffen. Zij voert in dit verband aan dat de minister de PPK-balen ten onrechte aanduidt als een mengsel van afvalstoffen. Volgens Tönsmeier is het huishoudelijk verpakkingsmateriaal in Duitsland zodanig uitgesorteerd dat de daaruit afkomstige PPK-balen moeten worden aangemerkt als een monostroom, waarop code GI 010, dan wel code GI 014 van de groene lijst van toepassing is. Dat de PPK-balen ook in enigerlei mate andere stoffen dan papier en karton bevatten, maakt niet dat de PPK-balen niet onder deze codes vallen, aldus Tönsmeier.

2.3. De PPK-balen zijn blijkens de kennisgeving van Tönsmeier verontreinigd met maximaal 10% aan zogenoemde stoorstoffen, zoals tetraverpakkingen, kunststoffen, metalen en glas. Omdat tetraverpakkingen deels uit papier bestaan, bestaan de PPK-balen voor maximaal 7% uit andere stoffen dan papier en karton. De minister stelt zich op het standpunt dat de PPK-balen vanwege de aanwezigheid van deze andere stoffen niet kunnen worden aangemerkt als papier- en kartonafval als bedoeld onder code GI 010, dan wel code GI 014 van de groene lijst. Het door middel van de "Gelbe Sacken" ingezamelde huishoudelijke verpakkingsafval betreft volgens de minister een mengsel van stedelijk/huishoudelijk afval waarop code AD 160 van bijlage III bij de Verordening, de oranje lijst van afvalstoffen, van toepassing is. Dit verpakkingsafval is volgens de minister in Duitsland niet behoorlijk gesorteerd, als gevolg waarvan de uit het sorteerproces voortgekomen PPK-balen het karakter van mengsel van stedelijk/huishoudelijk afval niet hebben verloren. De minister acht het percentage andere stoffen dan papier en karton van 7% daarvoor te groot. Het betreft volgens de minister ook geen aan papier- en kartonafval inherente verontreinigingen. Ter onderbouwing van zijn oordeel verwijst de minister onder meer naar de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: het Hof) van 25 juni 1998 in zaak nr. C-192/96, Jur. 1998, p. I-4029 (AB 1998, 339) en de naar aanleiding daarvan gedane uitspraak van de Afdeling van 29 april 1999 in zaken nrs. E03.95.1115-A en E03.95.1116-A (JM 1999/120).

2.4. Ingevolge artikel 1, derde lid, onder a, van de Verordening, voor zover hier van belang, valt de overbrenging van afvalstoffen die alleen zijn bestemd voor nuttige toepassing en die in bijlage II worden genoemd, niet onder de bepalingen van deze verordening.

In de inleidende zin van bijlage II is vermeld dat afvalstoffen, of zij nu op de groene lijst van afvalstoffen zijn opgenomen of niet, niet als afvalstoffen van de groene lijst mogen worden vervoerd indien zij dermate met andere stoffen verontreinigd zijn dat a) de aan die afvalstoffen verbonden risico's zodanig toenemen dat ze voor opname op de oranje of rode lijst in aanmerking komen, of b) terugwinning van die afvalstoffen op milieuverantwoorde wijze onmogelijk wordt.

2.5. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 29 oktober 2008 in zaak nr. 200800029/1, moeten de PPK-balen worden aangemerkt als afvalstoffen. Tussen partijen is niet in geschil dat de PPK-balen bij Eska in Nederland nuttig worden toegepast. Voor het antwoord op de vraag of voor de overbrenging van de PPK-balen naar Nederland een kennisgeving was vereist, is daarom bepalend of deze balen mochten worden vervoerd als afvalstoffen van de groene lijst.

2.6. Uit het arrest van het Hof van 25 juni 1998 in zaak nr. C-192/96 volgt dat ingezameld stedelijk/huishoudelijk afval slechts onder de groene lijst kan vallen indien het gescheiden is ingezameld of na ongescheiden inzameling behoorlijk is gesorteerd. De minister heeft naar het oordeel van de Afdeling onvoldoende gemotiveerd waarom de PPK-balen, gegeven de in de kennisgeving vermelde samenstelling daarvan, niet zouden kunnen worden beschouwd als het resultaat van een voldoende behoorlijke sortering van het door middel van de "Gelbe Sacken" ingezamelde huishoudelijke verpakkingsafval en bijgevolg als papier- en kartonafval als bedoeld onder code GI 010, dan wel code GI 014. Voor zover de minister zich op het standpunt stelt dat de in de PPK-balen aanwezige andere stoffen dan papier en karton niet als inherente verontreinigingen kunnen worden beschouwd, overweegt de Afdeling dat de minister het door hem gemaakte onderscheid tussen inherente verontreinigingen en andere verontreinigingen onvoldoende heeft gemotiveerd. De minister acht, zo begrijpt de Afdeling, in het kader van de vraag of een verontreiniging als inherent kan worden beschouwd de herkomst van het betrokken afval van doorslaggevend belang. Blijkens het arrest van het Hof van 25 juni 1998 is de herkomst van afvalstoffen echter op zichzelf niet bepalend voor de indeling ervan in de groene, oranje of rode lijst van de bijlagen II, III en IV van de Verordening.

2.7. Voor zover de minister uit de uitspraak van de Afdeling van 29 april 1999 in zaken nrs. E03.95.1115-A en E03.95.1116-A afleidt dat een partij afval die voor 7,7% uit stoorstoffen bestaat, moet worden aangemerkt als het resultaat van ontoereikende sortering, berust dit standpunt op een onjuiste uitleg van die uitspraak. Het ging in de uitspraak van 29 april 1999 om uit sortering van huishoudelijk afval voortgekomen balen kunststofafval waarin ook andere stoffen voorkwamen. Blijkens de uitspraak bestond één van deze balen voor 25% uit andere stoffen dan kunststof. Een andere baal bestond voor 7,7% uit andere stoffen en bevatte daarnaast een zestal scherpe patronen munitie. Op basis van deze omstandigheden tezamen is de Afdeling in de uitspraak van 29 april 1999 tot het oordeel gekomen dat de betrokken partij afval door de minister terecht was aangemerkt als stedelijk/huishoudelijk afval als bedoeld onder code AD 160.

2.8. Ter zitting heeft de minister ter onderbouwing van zijn standpunt dat tot 7% met andere stoffen verontreinigd papier- en kartonafval niet als het resultaat van een behoorlijk sorteerproces kan worden beschouwd nog aangevoerd dat er sorteerinstallaties zijn waarmee de mate van verontreiniging tot 1 of 2% kan worden beperkt en de in Duitsland voor het sorteren van het huishoudelijk verpakkingsafval uit de "Gelbe Sacken" gebruikte installatie in staat zou moeten zijn om de verontreiniging tot 3% te beperken. Dat het wellicht mogelijk is om de verontreiniging tot minder dan 7% te beperken, wat er overigens van de door de minister genoemde percentages zij, noopt op zichzelf echter niet tot het oordeel dat een verontreiniging tot 7% niet meer kan worden aangemerkt als het resultaat van een toereikende sortering.

2.9. Het bestreden besluit berust, gelet op het vorenstaande, in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering.

2.10. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.

2.11. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. Bij de vaststelling van de te vergoeden kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand is in aanmerking genomen dat deze zaak en vier andere zaken (200901186/1/M2, 200901190/1/M2, 200901192/1/M2 en 200901193/1/M2) samenhangende zaken zijn als bedoeld in artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het totaal te vergoeden bedrag voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand wordt gelijkelijk verdeeld over de vijf zaken. Ook het totaal te vergoeden bedrag voor door J.J.W. van Zinderen gemaakte reiskosten ten behoeve van de zitting van 28 juli 2009, waar de vijf zaken gevoegd zijn behandeld, wordt gelijkelijk verdeeld over de vijf zaken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 januari 2009, kenmerk JZ/EVOA_JZ/081472/BNA;

III. veroordeelt de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij de rechtspersoon naar Duits recht Tönsmeier Entsorgung GmbH & Co. KG in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 137,20 (zegge: honderdzevenendertig euro en twintig cent), waarvan € 128,80 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;

IV. gelast dat de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer aan de rechtspersoon naar Duits recht Tönsmeier Entsorgung GmbH & Co. KG het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 288,00 (zegge: tweehonderdachtentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, voorzitter, en mr. W. Sorgdrager en drs. W.J. Deetman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.P.J.M. van Grinsven, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Van Grinsven
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2009

462.