Uitspraak 200809266/1/H3


Volledige tekst

200809266/1/H3.
Datum uitspraak: 5 augustus 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Soonius Transport B.V, gevestigd te Poeldijk, gemeente Westland,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 10 november 2008 in zaak nr. 08/2297 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Soonius Transport B.V.

en

de minister van Verkeer en Waterstaat.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 oktober 2007 heeft de minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: de minister) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Soonius Transport B.V. (hierna: Soonius) een boete van € 66.660,00 opgelegd.

Bij besluit van 13 februari 2008 heeft de minister het door Soonius daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 november 2008, verzonden op 11 november 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door Soonius daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft Soonius bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld.

De minister heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 juli 2009, waar Soonius, vertegenwoordigd door mr. D. van der Klei, advocaat te Den Haag, en de minister, vertegenwoordigd door mr. W. Autar en D.J. van Tergouw, ambtenaren in dienst van het ministerie, zijn verschenen. De zaak is gelijktijdig behandeld met het hoger beroep in zaak nr. 200809271/1/H3.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder 1 van verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad, van 20 december 1985 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer (hierna: verordening 3820/85) wordt onder wegvervoer verstaan iedere verplaatsing over voor openbaar gebruik toegankelijke wegen in lege of beladen toestand, van een voertuig, bestemd voor het vervoer van personen of goederen.

Ingevolge het derde lid wordt onder bestuurder verstaan iedere persoon die het voertuig bestuurt, zelfs gedurende een korte periode, of die zich in het voertuig bevindt om het in voorkomende gevallen te kunnen besturen.

Hoofdstuk V bevat in de artikelen 7, 8 en 9 voorschriften omtrent onderbrekingen en rusttijden.

Ingevolge artikel 2 van verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (hierna: verordening 3821/85) zijn de in artikel 1 van verordening 3820/85 gegeven definities van toepassing.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, voor zover thans van belang, moeten de bestuurders voor iedere dag dat zij rijden, registratiebladen gebruiken vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen.

Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, moet de bestuurder op het registratieblad de kilometerstand aanbrengen:

- vóór de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd,

- aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd,

- indien van voertuig wordt gewisseld gedurende de werkdag (kilometerteller van het gebruikte voertuig en kilometerteller van het voertuig dat zal worden gebruikt).

Ingevolge artikel 5:12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Arbeidstijdenwet (hierna: de Atw) kunnen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld met betrekking tot bepaalde arbeid of arbeid onder bepaalde omstandigheden die afwijken van of strekken tot aanvulling van het bij paragraaf 5.2 bepaalde, ten aanzien van de rusttijd.

Ingevolge artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Arbeidstijdenbesluit vervoer (hierna: het Atbv) is het de werkgever, de werknemer en de persoon, bedoeld in artikel 2:7, eerste lid, van de Atw verboden in of op controlemiddelen onjuiste gegevens of onjuiste aantekeningen te stellen, te doen stellen, of toe te laten dat zij daarin of daarop worden gesteld.

Ingevolge artikel 2.5:1, vierde lid, van het Atbv, zoals dat luidde ten tijde van belang, handelt de bestuurder overeenkomstig de artikelen 8 en 9 van verordening 3820/85.

Ingevolge artikel 2.5:6, tweede lid, van het Atbv, zoals dat luidde ten tijde van belang, handelt de bestuurder overeenkomstig artikel 7, eerste en tweede lid, van verordening 3820/85.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van het Atbv, voor zover thans van belang, levert het niet naleven van de artikelen 2.4:4, 2.5:1, vierde lid, en 2.5:6, tweede lid, een beboetbaar feit op.

Ingevolge het tweede lid, wordt, behoudens de artikelen 2.4:4 en 2.4:13, tweede tot en met vijfde lid, indien de bestuurder werknemer is, ingeval van het niet naleven van een tot de bestuurder gerichte bepaling de werkgever aangemerkt als degene die die bepaling niet heeft nageleefd.

2.2. Soonius is een transportbedrijf dat is gevestigd op het terrein van ABC Westland te Poeldijk. Bij het in bezwaar gehandhaafde besluit van 10 oktober 2007 heeft de minister Soonius een boete opgelegd van € 66.660,00 op de grondslag dat over de onderzoeksperiode van 2 oktober 2006 tot en met 28 oktober 2006 meerdere malen in strijd is gehandeld met de artikelen 2.4:4, aanhef en onder a, 2.5:1, vierde lid, en 2.5:6, tweede lid, van het Atbv.

2.3. Soonius bestrijdt in hoger beroep in de eerste plaats het oordeel van de rechtbank dat de minister zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat zij, doordat zij heeft toegelaten dat haar chauffeurs op hun registratiebladen onjuiste aantekeningen hebben gesteld, artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv heeft overtreden. Volgens Soonius heeft de rechtbank niet onderkend dat de minister ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de omstandigheid dat met de betreffende vrachtwagens, alvorens zij kunnen vertrekken, op het terrein van ABC Westland wordt gereden om daar bij klanten van Soonius producten op te halen en om af te tanken bij het op het terrein gevestigde tankstation. De vrachtwagens worden tijdens deze rondgang niet bestuurd door de chauffeurs maar door loodsmedewerkers. Dit verklaart volgens Soonius de door de minister geconstateerde verschillen in de door de chauffeurs op het registratieblad geregistreerde kilometers en de geregistreerde kilometers op de afstandsregistratie op de tachograafschijven. Dit kan echter niet worden aangemerkt als een overtreding van artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv, aldus Soonius.

2.3.1. Dit betoog faalt. Ingevolge artikel 15, vijfde lid, aanhef en onder d, van verordening 3821/85, moet de bestuurder op het registratieblad de kilometerstand aanbrengen vóór de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd en aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd. De minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de chauffeur op het registratieblad dat hij gebruikt de kilometers moet vermelden die hij zelf heeft gereden. Op het moment dat zijn vrachtwagen door een loodsmedewerker wordt overgenomen die op het veilingterrein rijdt, dient de chauffeur zijn registratieblad uit de tachograaf te verwijderen en de eindkilometerstand te vermelden van dat moment. Dit betekent dat, indien de chauffeur in overeenstemming hiermee handelt, geen verschil ontstaat tussen de geregistreerde kilometers op de afstandsregistratie op de tachograafschijven en de door de chauffeur op het registratieblad geregistreerde kilometers. Nu de minister dergelijke verschillen toch heeft geconstateerd, heeft hij hieruit terecht de conclusie getrokken dat de chauffeurs op hun registratiebladen onjuiste aantekeningen hebben gesteld en dat Soonius dit als werkgever heeft toegelaten. Aldus heeft zij artikel 2.4:4, aanhef en onder a, van het Atbv overtreden, zoals ook de rechtbank met juistheid heeft vastgesteld.

2.4. Soonius betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de minister zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat door haar de artikelen 2.5:1, vierde lid en 2.5:6, tweede lid, van het Atbv niet zijn nageleefd. Zij betwist het standpunt van de minister dat haar chauffeurs onvoldoende rusttijd hebben gehad. Voor zover al sprake is geweest van het niet naleven van de rij- en rusttijden heeft de minister ten onrechte geen rekening gehouden met de omstandigheid dat haar chauffeurs bederfelijke waren vervoeren.

2.4.1. Dit betoog faalt evenzeer. De minister heeft de overtredingen van de rij- en rusttijden vastgesteld aan de hand van de tachograafschrijven. Gesteld noch gebleken is dat de minister dit op onjuiste wijze heeft gedaan. De minister heeft deze geconstateerde overtredingen dan ook aan zijn boetebesluit ten grondslag mogen leggen. De rechtbank heeft voorts terecht het standpunt van de minister onderschreven dat in de van toepassing zijnde wet- en regelgeving geen onderscheid wordt gemaakt tussen bestuurders die bederfelijke waar vervoeren en bestuurders die dat niet doen.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.J.A. Idema, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Idema
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 5 augustus 2009

512.