Uitspraak 200808514/1/H2


Volledige tekst

200808514/1/H2.
Datum uitspraak: 29 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 14 oktober 2008 in zaak nr. 07/4252 in het geding tussen:

appellante

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 17 november 2006 (nr. 1138.89.379.T.6.09002) heeft de Belastingdienst [appellante] medegedeeld dat het nog openstaande bedrag van haar beschikking huurtoeslag 2006 is gewijzigd en dat zij € 1.520,00 dient terug te betalen.

Bij besluit van 4 mei 2007 heeft de Belastingdienst het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij mondelinge uitspraak van 14 oktober 2008, waarvan het proces-verbaal is verzonden op 21 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 25 november 2008, hoger beroep ingesteld.

Bij besluit van 24 december 2008 heeft de Belastingdienst de aan [appellante] toegekende huurtoeslag voor het jaar 2006 definitief berekend en vastgesteld op nihil, alsmede € 629,00 teruggevorderd.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

[appellante] en de Belastingdienst hebben nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 juli 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door haar [echtgenoot], en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 1a, eerste lid, van de Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wht), voor zover thans van belang, is op deze wet de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir), van toepassing.

Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Awir, zoals deze wet luidde ten tijde hier van belang, wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst.

Ingevolge artikel 16, eerste lid, verleent de Belastingdienst, indien de tegemoetkoming naar verwachting niet binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag zal worden toegekend, de belanghebbende een voorschot tot het bedrag waarop de tegemoetkoming vermoedelijk zal worden vastgesteld.

Ingevolge het derde lid kan de Belastingdienst het voorschot herzien.

Ingevolge het vierde lid kan een herziening van het voorschot leiden tot een terug te vorderen bedrag.

Indien voorschotten zijn verleend, worden deze ingevolge artikel 24, tweede lid, verrekend met de tegemoetkoming.

Ingevolge het derde lid kan de in het tweede lid bedoelde verrekening leiden tot een terug te vorderen bedrag.

2.2. Bij het besluit op bezwaar heeft de Belastingdienst het besluit van 17 november 2006 tot terugvordering van € 1.520,00 dat als voorschot huurtoeslag 2006 aan [appellante] was verleend, in stand gelaten.

De rechtbank heeft het daartegen gerichte beroep van [appellante] ongegrond verklaard, omdat de door [appellante] gestelde feiten en omstandigheden niet in de weg staan aan de herziening en terugvordering door de Belastingdienst.

2.3. Het besluit van 24 december 2008 houdt een verdergaande terugvordering met € 629,00 in. Dit besluit vervangt niet het besluit van 17 november 2006 tot terugvordering van € 1.520,00 maar komt in feite neer op een aanvulling daarop. De Belastingdienst vordert van [appellante], zoals hij ter zitting heeft bevestigd, zowel € 1.520,00 als € 629,00 terug. Gelet op de door partijen daartoe geuite wens en het feit dat het besluit van 24 december 2008 directe samenhang vertoont met het besluit van 17 november 2006 waartegen [appellante] bezwaar heeft gemaakt, in die zin dat beide besluiten zijn genomen door hetzelfde bestuursorgaan op basis van dezelfde aanvraag en betrekking hebben op dezelfde periode, alsmede tezamen bepalend zijn voor het totaal teruggevorderde bedrag, zal de Afdeling het besluit van 24 december 2008 mede in de beoordeling betrekken.

2.4. Tussen partijen is niet in geschil dat het rekeninkomen van [appellante] voor het jaar 2006 meer bedraagt dan het voor haar geldende norminkomen om in aanmerking te kunnen komen voor huurtoeslag. Evenmin is in geschil dat de Belastingdienst bevoegd was het aan [appellante] toegekende voorschot huurtoeslag voor dat jaar te herzien en op nihil vast te stellen.

2.5. [appellante] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Belastingdienst niet in redelijkheid de reeds voldane voorschotten kan terugvorderen, omdat de Belastingdienst onzorgvuldig heeft gehandeld. Zij voert daartoe aan dat de Belastingdienst op grond van de bij de dienst beschikbare gegevens terstond tot de conclusie had moeten komen dat het rekeninkomen hoger was dan het voor haar geldende normbedrag en dat er geen aanspraak op een huurtoeslag voor het jaar 2006 bestond. [appellante] wijst erop dat zij de Belastingdienst meermalen heeft verzocht aan te geven of het juist was dat zij huurtoeslag ontving, maar dat de Belastingdienst hier niet of niet adequaat op reageerde en voorschotten bleef verlenen. Zij vertrouwde er daarom op dat de betalingen correct waren en de Belastingdienst de voorschotten huurtoeslag niet zou terugvorderen.

2.5.1. Dit betoog faalt. Reeds uit het bepaalde in artikel 16, eerste lid, gelezen in samenhang met het derde en vierde lid, en artikel 24, tweede lid, gelezen in samenhang met het derde lid, van de Awir vloeit voort dat aan de verlening van een voorschot huurtoeslag niet het gerechtvaardigde vertrouwen kan worden ontleend dat een met dat voorschot overeenkomende aanspraak op huurtoeslag bestaat. Het voorschot wordt immers slechts verleend tot het vermoedelijke bedrag van de tegemoetkoming en die verlening kan worden herzien. De voorschotten kunnen ook worden verrekend met de tegemoetkoming hetgeen eveneens kan leiden tot een terugvordering. [appellante] kon en mocht er dus niet op vertrouwen dat de Belastingdienst de voorschotten niet zou terugvorderen. [appellante] kan worden toegegeven dat de Belastingdienst op haar aanvraag en haar latere verzoeken om informatie niet steeds adequaat heeft gereageerd, maar daar staat tegenover dat de bij de Belastingdienst ontstane onduidelijkheden zeker ook aan haar zijn toe te rekenen. Zij had immers op haar aanvraagformulier voor de huurtoeslag voor het jaar 2006 geen toetsingsinkomen ingevuld van haarzelf en haar toetsingspartner, en verder had haar partner ook zelf een verzoek om huurtoeslag voor hetzelfde jaar ingediend, terwijl - zoals ook op het aanvraagformulier vermeld staat - maar één van de partners een toeslag kan aanvragen. Het lag dan ook in de rede dat correcties van de Belastingdienst zouden volgen.

2.6. De rechtbank is met juistheid tot het oordeel gekomen dat de door [appellante] gestelde feiten en omstandigheden niet in de weg staan aan de herziening en terugvordering door de Belastingdienst.

2.7. Het hoger beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Poot
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 29 juli 2009

47-615.