Uitspraak 200508050/1


Volledige tekst

200508050/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellante], handelend onder de naam "De Vondeltuin", gevestigd te Amsterdam,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 22 december 2004 heeft de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud Zuid van de gemeente Amsterdam het bestemmingsplan "Vondelpark" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 juli 2005, kenmerk 2005-25388, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit heeft appellante bij brief van 16 september 2005, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.

Bij brief van 14 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek is een nader stuk ontvangen van de stadsdeelraad. Dit is aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellante. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 april 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. R.A. IJsendijk, advocaat te Amsterdam, en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.W.J. van der Steen, advocaat te 's-Gravenhage zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord de stadsdeelraad van het stadsdeel Oud Zuid van de gemeente Amsterdam, vertegenwoordigd door mr. J.E. Kenter en A. Huisman, ambtenaren van het stadsdeel.

Na het sluiten van het onderzoek ter zitting heeft de Afdeling het onderzoek heropend. Er zijn nog stukken ontvangen van de stadsdeelraad Oud Zuid van de gemeente Amsterdam. Deze zijn ook aan de andere partijen toegezonden.
Met toestemming van partijen is afgezien van een hernieuwde behandeling ter zitting.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Procedurele aspecten

2.2. Appellante heeft als formeel bezwaar aangevoerd dat bij de terinzagelegging van het bestreden besluit niet de door het college van gedeputeerde staten gewaarmerkte plankaart ter inzage is gelegd maar de plankaart behorende bij het ontwerp-plan en dat dit gebrek eerst na vijf weken is hersteld.

Het bezwaar heeft betrekking op een mogelijke onregelmatigheid van na de datum van het bestreden besluit en kan reeds om die reden de rechtmatigheid van het besluit niet aantasten. Deze mogelijke onregelmatigheid kan derhalve geen grond vormen voor de vernietiging van het bestreden besluit.

Toetsingskader van de Afdeling

2.3. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de stadsdeelraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het standpunt van appellante

2.4. Appellante stelt in beroep dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie]. Volgens appellante heeft de stadsdeelraad het plan ten onrechte gewijzigd ten opzichte van het ontwerp-plan vastgesteld, in die zin dat het bouwvlak op het desbetreffende perceel is verkleind van 120 m2 in het ontwerp van het plan naar twee bouwvlakken van 16 m2 en 21 m2 in het vastgestelde plan en geen kelder onder de bebouwing is toegestaan. Gelet op de beperkte bouwvlakken kan niet worden voldaan aan het in artikel 3 van het Besluit eisen inrichtingen drank- en horecawet (hierna: het Besluit) gestelde vereiste dat een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlak van ten minste 35 m2 heeft. Volgens appellante leidt dit ertoe dat haar vergunning op grond van de Drank en Horecawet (hierna: DHW) wordt ingetrokken en de exploitatie van haar bedrijf in de huidige vorm niet langer mogelijk is. Wat betreft het niet langer toestaan van onderkeldering heeft appellante aangevoerd dat op verzoek van het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud Zuid in de nieuwbouwplannen in de kelder de openbare toiletten geprojecteerd waren, niet alleen bedoeld voor bezoekers van "De Vondeltuin" doch voor alle bezoekers van het Vondelpark. De stadsdeelraad en verweerder hebben dit ten onrechte niet bij hun besluitvorming inzake het bestemmingsplan betrokken, aldus appellante.

Het standpunt van verweerder

2.5. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd.

Vaststelling van de feiten

2.6. De gronden op het perceel [locatie] hebben de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan". In artikel 1, onder 23, is bepaald dat onder horeca IV moet worden verstaan: restaurants, eetcafés, lunchrooms, koffie-/theehuizen en ijssalons.

2.7. Appellante huurt sedert 1999 het perceel [locatie] met opstallen van de gemeente Amsterdam en exploiteert daar een horecabedrijf genaamd "De Vondeltuin". In het verleden bedroeg de totaal bebouwde oppervlakte op het perceel ongeveer 120 m2, maar een deel van deze bebouwing is in de loop der jaren door een aantal branden verwoest. Van de oorspronkelijke bebouwing resteren na deze branden nog twee gebouwen met een oppervlakte van respectievelijk 21 m2 en 16 m2.

Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft tussen appellante en het dagelijks bestuur van het stadsdeel Oud Zuid vanaf ongeveer medio 2002 overleg plaatsgevonden over vernieuwing van de bebouwing ten behoeve van het horecabedrijf van appellante en over het in omvang daarvan herstellen tot de oorspronkelijke oppervlakte van 120 m2, waarbij uitgangspunt is geweest dat het horecabedrijf beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW. Daarbij is van de zijde van het dagelijks bestuur onder meer de wens geuit voor een openbare toiletvoorziening ten behoeve van de bezoekers van het Vondelpark, die zou moeten worden geïntegreerd in de vernieuwde bebouwing ten behoeve van het horecabedrijf.

2.8. Bij besluit van 22 april 2004 heeft het dagelijks bestuur, voor zover thans van belang, aan appellante vrijstelling verleend van de bouwverordening voor een periode van vijf jaar met daarbij een tijdelijke bouwvergunning voor de oprichting van twee zogenoemde partytenten op het terrein van het horecabedrijf, om aldus te kunnen voldoen aan de minimale oppervlakte-eis van het Besluit. Appellante heeft de aldus vergunde partytenten niet opgericht doch heeft een aanbouw opgericht die niet in overeenstemming is met de verleende vergunning. Niet in geschil is dat met deze aanbouw op dit moment wordt voldaan aan de in artikel 3 van het Besluit gestelde minimale oppervlakte van 35 m2.

Bij besluit van 24 februari 2005 heeft de burgemeester van Amsterdam aan appellante op grond van de Algemeen Plaatselijke Verordening 1994 vergunning verleend om een alcoholverstrekkend bedrijf met terras te exploiteren conform de bij dit besluit behorende tekening voor de lokaliteiten op de beganegrondverdieping van het perceel.

Bij besluit van dezelfde datum heeft het dagelijks bestuur aan appelante op grond van de DHW vergunning verleend voor het uitoefenen van een horecabedrijf.

2.9. De twee op het perceel [locatie] op de plankaart aangegeven bouwvlakken hebben een oppervlakte van ongeveer 16 m2 respectievelijk 21 m2 en zijn geprojecteerd op de plaats van de twee na de voormelde branden resterende gebouwen.

2.10. In artikel 10, zesde lid, van de planvoorschriften is onder meer bepaald dat slechts gebouwen zijn toegestaan binnen de aangegeven bouwvlakken, dat geen kelders zijn toegestaan en dat maximaal één bouwlaag mag worden gebouwd.

2.11. In het ontwerp van het plan besloeg het bouwvlak het gehele perceel [locatie] en mocht 120 m2 van het perceel bebouwd worden.

2.12. In artikel 10, zesde lid, van de voorschriften bij het ontwerpplan was bepaald dat, in afwijking van artikel 10, vierde lid, voor het vlak met de bestemming "Horecavoorzieningen" ter plaatse van het perceel [locatie] gebouwen zijn toegestaan voor zover de oppervlakte van deze gebouwen in totaal niet meer dan 120 m2 bedraagt.

Naar aanleiding van tijdens de vergadering van de stadsdeelraad op 22 december 2004 ingediende amendementen is dit planvoorschrift gewijzigd vastgesteld, waarna het is komen te luiden als hiervoor onder 2.10 vermeld en is tevens op de plankaart het tweetal bouwvlakken opgenomen zoals hiervoor onder 2.9 vermeld.

2.13. Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de DHW wordt onder horecabedrijf verstaan de activiteit in ieder geval bestaande uit het bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse. Onder horecalokaliteit wordt verstaan, een van een afsluitbare toegang voorziene lokaliteit, onderdeel uitmakend van een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, in ieder geval bestemd voor het verstrekken van alcoholhoudende drank voor gebruik ter plaatse.

Ingevolge artikel 3 van de DHW is het verboden zonder daartoe strekkende vergunning van burgemeester en wethouders het horecabedrijf of slijtersbedrijf uit te oefenen.

Ingevolge artikel 10 van de DHW dient de inrichting te voldoen aan bij algemene maatregel van bestuur in het belang van de sociale hygiëne te stellen eisen.

Ingevolge artikel 3 van het Besluit heeft een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 35 m2.

Ingevolge artikel 30 van de DHW, voorzover thans van belang, is de vergunninghouder, indien een inrichting een zodanige verandering ondergaat dat zij niet langer in overeenstemming is met de in de vergunning gegeven omschrijving, verplicht de bedoelde wijziging binnen één maand bij burgemeester en wethouders te melden.

Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, voorzover thans van belang, wordt een vergunning ingetrokken indien niet langer wordt voldaan aan de ingevolge artikel 10 geldende eisen.

Het oordeel van de Afdeling

2.14. De Afdeling stelt vast dat het ten opzichte van het ontwerp van het plan gewijzigd vastgestelde artikel 10, zesde lid, van de planvoorschriften en het ten opzichte van het ontwerp van het plan op de plankaart gewijzigde bouwvlak, ertoe leiden dat de bebouwingsmogelijkheden afnemen van een oppervlakte van 120 m2 tot twee bouwvlakken van respectievelijk 16 m2 en 21 m2, dat de bebouwingsmogelijkheden worden beperkt tot één bouwlaag en dat onderkeldering in tegenstelling tot het ontwerp van het plan niet is toegestaan.

2.15. Het bepaalde brengt teweeg dat binnen de planperiode de oppervlakte van de thans aanwezige bebouwing dient te worden teruggebracht tot de voornoemde oppervlakten van 16 m2 respectievelijk 21 m2.

Dit leidt ertoe, gelet op het bepaalde in artikel 10 van de DHW en artikel 31, eerste lid, aanhef en onder b, van de DHW, dat voor het horecabedrijf van appellante geen vergunning op grond van de DHW kan worden verleend dan wel een reeds verleende vergunning dient te worden ingetrokken, hetgeen betekent dat appellante haar bedrijfsvoering in de huidige vorm, te weten een horecabedrijf in de zin van artikel 1 van de DHW waar alcoholhoudende dranken mogen worden geschonken, op termijn niet kan voortzetten.

Daarnaast brengt de beperking in de bebouwingsmogelijkheden in het vastgestelde plan mee dat de door het dagelijks bestuur gewenste toiletvoorziening evenmin kan worden gerealiseerd.

2.16. Blijkens de stukken en het verhandelde ter zitting heeft aan het besluit van de stadsdeelraad van 22 december 2004 tot het ten opzichte van het ontwerp van het plan gewijzigd vaststellen van het plan wat betreft het perceel [locatie], als motivering ten grondslag gelegen dat de in het ontwerp van het plan voorgestelde regeling te ruimhartig en in strijd is met de uitgangspunten van het bestemmingsplan dat conserverend van aard is.

De stadsdeelraad heeft daarbij echter niet betrokken dat appellante sedert 1999 een horecabedrijf heeft en het ontwerp van het plan, waarin de mogelijkheid tot uitbreiding van de bebouwing van het horecabedrijf van appellante tot een oppervlakte van 120 m2 en tot onderkeldering werd geboden, invulling gaf aan de in overleg tussen het dagelijks bestuur en appellante tot stand gekomen plannen tot vernieuwing van de bebouwing van het horecabedrijf van appellante en het in omvang herstellen daarvan tot de oorspronkelijke oppervlakte van 120 m2, zoals die bestond vóór de diverse branden die tot verwoesting van een deel van de voorheen aanwezige bebouwing hebben geleid. Voorts heeft de stadsdeelraad bij zijn besluit niet betrokken dat in voornoemde plannen ervan werd uitgegaan dat het horecabedrijf van appellante beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de DHW en de hiervoor onder 2.15 vermelde omstandigheid dat het vastgestelde plan binnen de planperiode ertoe leidt dat appellante haar horecabedrijf niet met een zodanige vergunning zal kunnen voortzetten. Uit dit besluit blijkt dan ook niet van een op de situatie ter plaatse toegesneden belangenafweging in relatie tot een goede ruimtelijke ordening.

Verweerder heeft zich bij de weerlegging van de bedenkingen van appellante aangesloten bij de aldus door de stadsdeelraad aan het besluit ten grondslag gelegde motivering. Aldus geven het plan en het bestreden besluit geen inzicht waarom geen enkele uitbreiding van de bebouwing buiten het op de plankaart aangegeven bouwvlak voor het perceel is toegestaan en waarom onderkeldering niet is toegestaan.

2.17. Gelet op al het vorenstaande is het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie] in strijd met een goede ruimtelijke ordening vastgesteld. Door dit plandeel niettemin goed te keuren heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb.

2.18. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wat betreft het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie] wegens strijd met artikel 28, tweede lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking.

2.19. Hieruit volgt dat er rechtens nog maar één besluit mogelijk is, zodat de Afdeling aanleiding ziet goedkeuring te onthouden aan het plan voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie].

2.20. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 19 juli 2005, kenmerk 2005-25388, voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie];

III. onthoudt goedkeuring aan het plandeel met de bestemming "Horecavoorzieningen" met de nadere aanduiding "(IV) Horeca IV toegestaan", "Verhuur van sportartikelen toegestaan" en "Overdekt terras toegestaan", wat betreft het perceel [locatie];

IV. bepaalt dat de uitspraak in de plaats treedt van het besluit voor zover dat is vernietigd;

V. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland tot vergoeding van bij appellante in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 663,07 (zegge: zeshonderddrieënzestig euro en zeven cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Noord-Holland aan appellante onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de provincie Noord-Holland aan appellante het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, Voorzitter, en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens en mr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Verbeek, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Verbeek
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006

325.