Uitspraak 200808914/1/R3


Volledige tekst

200808914/1/R3.
Datum uitspraak: 15 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats]

en

de raad van de gemeente Asten,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 21 oktober 2008, kenmerk 08.10.09, heeft de raad van de gemeente Asten (hierna: de raad) het bestemmingsplan "Snepweg 4" (hierna: het plan) vastgesteld.

Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 december 2008, beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2009, waar [appellant], bijgestaan door mr. M.J.C. Mol, gemachtigde, en de raad, vertegenwoordigd door mr. A. Snijders en M. Bouten, beiden ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het plan voorziet in hoofdzaak in een juridisch-planologische regeling voor het perceel Snepweg 4 (hierna: het perceel) dat ten oosten van de kern Heusden ligt. Het beroep van [appellant] richt zich tegen de vaststelling van het gehele plan, omdat de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch" niet voorzien in het oprichten van een geitenhouderij.

2.2. [appellant] voert aan dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat het perceel sinds lange tijd ten behoeve van wonen in gebruik is, nu hij tweemaal heeft geprobeerd een milieuvergunning voor een geitenhouderij te verkrijgen. Voorts betoogt hij dat de raad ten onrechte heeft gesteld dat het perceel, gelet op de nieuwe woningbouwplannen in de omgeving, niet geschikt zou zijn voor een geitenhouderij. [appellant] stelt daarnaast dat de ontwikkeling van een geitenhouderij op het perceel noodzakelijk is voor het voortbestaan van zijn agrarische bedrijf dat hij nu uitoefent op een perceel aan de Polderweg. Het plan had niet mogen worden vastgesteld omdat het perceel nu ook reeds agrarisch wordt gebruikt en het vooruitloopt op de uitkomst van de lopende onderhandelingen tussen hem en de gemeente, zo stelt [appellant].

2.3. De raad stelt dat het perceel sinds 1991 niet ten behoeve van een agrarisch bedrijf wordt gebruikt. Dat bleek ook bij een inventarisatie in het kader van de voorbereiding van het bestemmingsplan "Buitengebied gemeente Asten 1998" in 1996, waarna niettemin op verzoek van [appellant] de bestemming is gehandhaafd. Ruim tien jaar daarna was de bestemming nog immer niet gerealiseerd. De aanvragen om een milieuvergunning acht de raad niet voldoende om de agrarische bouwmogelijkheden te handhaven, omdat deze aanvragen telkens onvolledig waren en er niet ook om een bouwvergunning was gevraagd. De raad heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het niet wenselijk is dat agrarische bedrijven zich op het perceel kunnen vestigen, nu de gemeente in het gebied direct ten westen van dit perceel een woningbouwlocatie wenst te ontwikkelen. Om te voorkomen dat activiteiten op het perceel ongewenste belemmeringen voor de geplande woningbouw met zich meebrengen, is de voorheen op het perceel rustende bestemming "Agrarische bedrijven" omgezet in de bestemmingen "Wonen" en "Agrarisch".

2.4. Ingevolge artikel 3.1 van de planregels zijn de op de plankaart als "Agrarisch" aangewezen gronden bestemd voor agrarisch gebruik, een en ander met bijbehorende voorzieningen.

Ingevolge artikel 3.2.1, aanhef, van de planregels mogen, voor zover hier van belang, uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht.

Ingevolge artikel 4.1, aanhef en sub a en b, van de planregels zijn de op de plankaart als "Wonen" aangewezen gronden bestemd voor een woning, al dan niet in combinatie met aan huis verbonden beroepen en/of mantelzorg, alsmede voor recreatieve voorzieningen in de vorm van bed & breakfast, een en ander met de bijbehorende voorzieningen zoals tuin en erf.

2.5. Blijkens de toelichting bij het plan wordt met het plan beoogd zeker te stellen dat, in verband met in de omgeving voorgenomen woningbouw, wordt voorkomen dat op het perceel agrarische ontwikkelingen plaatsvinden. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is aannemelijk geworden dat het perceel geen onderdeel uitmaakt van het bedrijf van [appellant]. De Afdeling neemt daarbij in aanmerking dat bij een inventarisatie van het landelijk gebied geen agrarische activiteiten op het perceel zijn geconstateerd en dat het perceel niet betrokken was bij de door [appellant] gedane melding als bedoeld in de Wet milieubeheer. De Afdeling ziet daarom geen grond voor het oordeel dat de raad vanuit een oogpunt van goede ruimtelijke ordening niet heeft mogen besluiten om bij de keuze voor een nieuwe bestemming voor het perceel in beginsel aansluiting te zoeken bij de bestaande niet-agrarische bewoning.

In dit licht bezien acht de Afdeling het niet onredelijk dat de raad heeft besloten tot het laten vervallen van de op het perceel rustende bestemming "Agrarische bedrijven". Hierbij neemt de Afdeling mede in aanmerking dat in het algemeen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten kunnen worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden dan de voorheen geldende vaststellen. De Afdeling overweegt dat [appellant] sinds 1996 op de hoogte is van de mogelijkheid van een bestemmingswijziging. Verder is onweersproken gesteld dat in verschillende ruimtelijke plannen uitbreiding van de kern Heusden in noordoostelijke richting was vastgelegd. Ook is niet gebleken dat de plannen van [appellant] tot verwezenlijking van een geitenhouderij in een dusdanig stadium verkeerden dat de raad daarmee in redelijkheid rekening had moeten houden. In dit verband is van belang dat nimmer een bouwvergunning is aangevraagd. Verder zijn er blijkens de stukken weliswaar twee aanvragen om een milieuvergunning ingediend, maar is de eerste aanvraag gedaan in 1998 en heeft [appellant] berust in de hierop volgende afwijzende beschikking, terwijl de tweede aanvraag mede betrekking had op gronden die in eigendom zijn bij de gemeente. Dat de ontwikkeling van een geitenhouderij op het perceel noodzakelijk is voor het voortbestaan van het bedrijf van [appellant] is voorts niet aannemelijk geworden.

Nu het bestemmingsplan een voortzetting van het bestaande gebruik mogelijk maakt, ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de raad met de planvaststelling had moeten wachten tot overeenstemming bestond over de financiële afwikkeling van de verkoop van het perceel.

2.6. Voor het standpunt dat de raad bij de belangenafweging alleen op het oog heeft gehad om [appellant] tegen te werken en zich niet heeft laten leiden door het belang van een goede ruimtelijke ordening, ziet de Afdeling geen aanleiding. De Afdeling is van oordeel dat, gelet op de ligging van het perceel in de directe nabijheid van de te realiseren woningbouwlocatie, de raad zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de oprichting van een geitenhouderij op het perceel een in het kader van een goede ruimtelijke ordening ongewenste ontwikkeling is. Gelet hierop komt de Afdeling niet toe aan de door partijen nog opgeworpen vraag of onder de werking van het voorheen geldende bestemmingsplan aan een geitenhouderij als door [appellant] bedoeld medewerking verleend had moeten worden.

2.7. De conclusie is dat hetgeen [appellant] heeft aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep is ongegrond.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. N.I. Breunese-van Goor, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Breunese-van Goor
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2009

45-612.