Uitspraak 200507312/1


Volledige tekst

200507312/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

het Streekgewest Westelijke Mijnstreek,
appellant,

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 september 2004 heeft verweerder een door appellant terug te storten bedrag vastgesteld van € 156.751,53 in verband met bestedingen ten aanzien van het project Hoofdstraat III te Schinnen in 2001 die niet ten laste van het budget voor sanering gebracht kunnen worden.

Bij besluit van 13 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft verweerder het hiertegen door appellant gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 10 november 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 2 mei 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door mr. M.J.H. Oirbons, ambtenaar van het Streekgewest en verweerder, vertegenwoordigd door mr. F.A.G. van Kuijen, ambtenaar van het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, en mr. P. Wink en B. Vennemann, beiden werkzaam bij Bureau Sanering Verkeerslawaai te Woerden, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Appellant voert aan dat verweerder hem ten onrechte niet als belanghebbende bij het primaire besluit heeft aangemerkt.

2.1.1. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Volgens verweerder is de bevoegdheid om bezwaar in te stellen niet door de deelnemende gemeenten overgedragen aan appellant. Hij wijst er daarnaast op dat de beslissing om bezwaar te maken niet is bekrachtigd door het algemeen bestuur, zodat het bezwaarschrift ook om die reden niet-ontvankelijk is.

2.1.2. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

Ingevolge artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

2.1.3. Het Streekgewest is een openbaar lichaam als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: de Wgr). Blijkens de stukken heeft appellant op 27 mei 1998 een subsidieaanvraag voor 2001 in het kader van de Budgetregeling Verkeerslawaai ingediend. Bij besluit van 27 augustus 1998 is de gevraagde subsidie aan appellant verleend. Blijkens het verhandelde ter zitting is de verleende subsidie aan appellant betaald. Appellant is tevens geadresseerde van het primaire besluit. Naar het oordeel van de Afdeling is bij een besluit als het onderhavige het belang van de aanvrager rechtstreeks betrokken.

Op grond van het ten tijde van het indienen van bezwaarschrift geldende artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet in samenhang met artikel 33 van de Wgr is het dagelijks bestuur van het Streekgewest bevoegd om bezwaar te maken tegen een besluit als het onderhavige.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van appellant ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:1 in samenhang met artikel 8:1, eerste lid, en artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Deze beroepsgrond treft derhalve doel.

2.2. Het beroep is gegrond.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 juli 2005, kenmerk LMV 2005122208;

III. veroordeelt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 38,37 (zegge: achtendertig euro en zevenendertig cent); het dient door de Staat der Nederlanden aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de Staat der Nederlanden aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, Voorzitter, en mr. J.R. Schaafsma en mr. H.Ph.J.A.M. Hennekens, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J. Fransen, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Fransen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006

407-518.