Uitspraak 200505411/1


Volledige tekst


200505411/1.
Datum uitspraak: 7 juni 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Kessel (hierna: het college) het wijzigingsplan "Wijziging bestemmingsplan Buitengebied" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 31 mei 2005, kenmerk 2005/24779, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 20 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 23 juni 2005, beroep ingesteld.

Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend.

Voor afloop van het vooronderzoek is een schriftelijke uiteenzetting omtrent het beroep ontvangen van [partij], die als partij tot het geding is toegelaten. Dit stuk is aan de andere partijen toegezonden.

Na afloop van het vooronderzoek zijn stukken ontvangen van appellanten en van [partij]. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 april 2005, waar appellanten in persoon, en verweerder, vertegenwoordigd door B.J. Bomhoff, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts zijn als partij gehoord de gemeenteraad van Kessel, vertegenwoordigd door mr. F.M.H. Merx, ambtenaar van de gemeente, en [partij], vertegenwoordigd door drs. M.H.J.F. Bottinga en H. Kuypers, gemachtigden.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Ontvankelijkheid

2.2. [partij] heeft gesteld dat het beroep van appellanten niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat appellanten niet als belanghebbenden bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt. Zij voert daartoe aan dat de woning van appellanten op een afstand van 340 meter van de in geding zijnde bedrijfswoning is gelegen. Daarbij is vanuit de woning van appellanten slechts beperkt zicht op het bedrijf en de bedrijfswoning. Voorts wordt aan appellanten op geen enkele wijze overlast bezorgd door het bedrijf.

2.2.1. Appellanten hebben gesteld dat zij belanghebbenden zijn, omdat zij uitzicht op de bedrijfswoning hebben doordat hun tuin in open verbinding staat met de achterliggende onbebouwde gronden waarover zij vrij uitzicht hebben. Voorts stellen zij door de bouw van de bedrijfswoning in hun belangen te zijn geschaad, omdat de vraagprijs van een perceel tegenover de bedrijfswoning door derden is verhoogd naar het niveau van bouwgrond. Appellante zijn eventueel gegadigden om dat perceel te kopen.

2.2.2. Ingevolge artikel 54, tweede lid, onder b, van de Wet op de ruimtelijke ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), kan beroep tegen een wijzigingsplan slechts worden ingesteld door een belanghebbende.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks is betrokken bij een besluit.

2.2.3. Met het plan wordt ten aanzien van het perceel Waterweideweg 1 te Kessel de bestemming "Agrarische doeleinden A" gewijzigd in de bestemming "Agrarische doeleinden, bouwperceel A(b)". Het plan maakt daarmee de bouw van een agrarische bedrijfswoning en een bedrijfsloods ten behoeve van een vollegronds-tuinbouwbedrijf mogelijk.

Niet in geschil is dat het in geding zijnde agrarische bouwperceel gelegen is op een afstand van ongeveer 340 meter onder een scherpe hoek schuin achter de achtergevel van de woning van appellanten. Tevens is ter zitting gebleken dat als gevolg van bestaande erfafscheidingen tussen de tuin van appellanten en die van hun buren en de hoek met de achtergevel van hun woning alleen vanaf de eerste verdieping en vanuit het zolderraam in zeer geringe mate zicht is op het bouwperceel en dat appellanten voor het overige hierop slechts zicht kunnen verkrijgen vanuit de uiterst zuidelijke hoek van hun tuin en vanaf de perceelsgrens. Voorts acht de Afdeling de ruimtelijke uitstraling van het plan op de omgeving zodanig beperkt dat het plan niet tot gevolg heeft dat de woon- en leefomgeving van appellanten daardoor zal worden beïnvloed.

De omstandigheid dat de eigenaars van het perceel tegenover het agrarisch bouwperceel dit voor een prijs van bouwgrond wilden verkopen aan appellanten heeft geen rechtstreeks verband met dit plan.

De Afdeling is mitsdien van oordeel dat het belang van appellanten niet rechtstreeks is betrokken bij het bestreden besluit. Het beroep is niet-ontvankelijk.

2.3. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart het beroep niet-ontvankelijk.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Soede
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 juni 2006

270-516.