Uitspraak 200808166/1/H2


Volledige tekst

200808166/1/H2.
Datum uitspraak: 1 juli 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 30 september 2008 in zaak nr. 08/740 in het geding tussen:

[appellante]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 7 september 2007 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de raad) twee aanvragen van [appellante] om toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) afgewezen.

Bij besluit van 17 januari 2008 heeft de raad het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 september 2008, verzonden op 2 oktober 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellante] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 november 2008, hoger beroep ingesteld.

De raad heeft een verweerschrift ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 19 juni 2009, waar [appellante], vertegenwoordigd door mr. M.A.R. Schuckink Kool, advocaat te 's-Gravenhage, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder a, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag kennelijk van elke grond is ontbloot.

Ingevolge artikel 40 is de rechtzoekende geen kosten verschuldigd voor het uitbrengen van een exploit of het opmaken van een proces-verbaal in een zaak waarin op grond van deze wet rechtsbijstand wordt verleend, noch voor de bijstand bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak.

Ingevolge artikel 3, aanhef en onder b, van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria (hierna: het Brt) wordt rechtsbijstand als zijnde van elke grond ontbloot niet verleend indien de aanvraag betrekking heeft op een vordering of verweer waarvoor de rechtzoekende geen of een volstrekt ontoereikende grond verschaft.

Ingevolge artikel 40, eerste lid, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (hierna: Bvr) ontvangen gerechtsdeurwaarders aan wie in een zaak waarin op grond van een toevoeging rechtsbijstand wordt verleend, het uitbrengen van een exploot of het opmaken van een proces-verbaal is opgedragen, of die bijstand hebben verleend bij de tenuitvoerlegging van de in een zodanige zaak gegeven uitspraak, van rijkswege 75% van het bedrag dat zij volgens het Besluit tarieven ambtshandelingen gerechtsdeurwaarders zouden hebben mogen berekenen, met dien verstande dat de verschotten voor rekening van de opdrachtgever blijven.

2.2. Na toewijzing van haar geldvordering door de kantonrechter, heeft [appellante] de deurwaarder beslag laten leggen op een woning. De deurwaarder wilde de executoriale verkoop daarvan eerst starten nadat [appellante] het verschot van € 1.400,- aan notariskosten aan hem had betaald. Vervolgens heeft [appellante] twee aanvragen om toevoeging ingediend voor een kort geding en bodemprocedure tegen de Staat der Nederlanden waarin zij vordert dat de Staat wordt veroordeeld tot betaling van deze aan haar door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten. De raad heeft, blijkens de bij het besluit op bezwaar van 17 januari 2008 gegeven motivering, deze aanvragen afgewezen op de grond dat zij van elke grond ontbloot zijn aangezien de Wrb geen voorziening biedt voor vergoeding van de notariskosten. Daarbij heeft de raad tevens betrokken artikel 40 van het Bvr, waarin is bepaald dat verschotten van deurwaarders voor rekening van de opdrachtgever blijven.

2.3. [appellante] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat haar aanvragen kennelijk van elke grond zijn ontbloot. Zij is van mening dat de rechtbank en de raad dit begrip onjuist hebben ingevuld en het hebben verward met de vraag of de vordering waarvoor de toevoegingen waren gevraagd naar de mening van de raad gegrond was. Zij meent voorts wel degelijk steekhoudende argumenten voor haar vordering te hebben aangevoerd.

2.3.1. In de nota van toelichting (Stb. 1994, 32) bij artikel 3, aanhef en onder b, van het Brt is vermeld dat een rechtsbijstandverzoek enige kans van slagen dient te hebben en dat het verlenen van rechtsbijstand niet zinvol is indien ter onderbouwing van het verzoek geen of een volstrekt ontoereikende grond wordt aangevoerd. Volgens vaste jurisprudentie (bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 20 april 2005 in zaak nr. 200404081/1) vereist de beantwoording van de vraag of hiervan sprake is een individuele, materiële toets. Derhalve faalt het betoog van [appellante], dat de rechtbank en de raad het begrip "kennelijk van elke grond ontbloot" onjuist hebben ingevuld door daarbij de slagingskans van de vordering te betrekken.

2.3.2. De rechtbank heeft wat betreft de materiële toets terecht en op goede gronden overwogen dat de tekst van artikel 40 van de Wrb noch de toelichting daarop een aanknopingspunt bieden voor de door [appellante] voorgestane conclusie dat alle door de deurwaarder in rekening gebrachte kosten van de executie van een vonnis, waaronder de notariskosten, voor vergoeding door de Staat in aanmerking dienen te komen. In artikel 40 van de Wrb is bepaald dat de rechtzoekende voor de daarin genoemde verrichtingen van de deurwaarder geen kosten is verschuldigd. Dat daarbij de verschotten, waartoe de notariskosten dienen te worden gerekend, niet zijn vermeld, kan niet anders worden uitgelegd dan dat die niet onder de werking van deze bepaling vallen. De memorie van toelichting (Kamerstukken II 1991/92, 22 609, nr. 3, blz. 26) sluit aan bij de wettekst.

Er was dan ook geen reden de stelling van [appellante] dat artikel 40 van het Bvr, dat een uitwerking vormt van artikel 40 van de Wrb, onverbindend moet worden geacht, voor juist te houden. Gelet hierop heeft de raad zich bij het besluit van 17 januari 2008 in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de onderliggende vordering op basis van de aangevoerde gronden geen kans van slagen zou hebben en de aanvragen om toevoeging als zijnde - kennelijk - van elke grond ontbloot kunnen afwijzen.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R.H.L. Dallinga, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Dallinga
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 juli 2009

18-609.