Uitspraak 200505152/1


Volledige tekst

200505152/1.
Datum uitspraak: 31 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellanten sub 1], wonend te Venlo,
2. [appellant sub 2], wonend te Venlo,

en

het college van gedeputeerde staten van Limburg,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2004 heeft de gemeenteraad van Venlo, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 17 augustus 2004, het bestemmingsplan "Bedrijvenpark Trade Port Noord" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 mei 2005, kenmerk 2005/21347, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben [appellanten sub 1] bij brief van 14 juni 2005, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2005, en [appellant sub 2] bij brief van 13 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op 13 juli 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 22 september 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft een deskundigenbericht uitgebracht, gedateerd 29 november 2005. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld daarop te reageren.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2006, waar [appellanten sub 1], vertegenwoordigd door mr. P.H.E. Bloemer, advocaat te Roermond, en verweerder, vertegenwoordigd door P.H.M. Haenen, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord de gemeenteraad van Venlo, vertegenwoordigd door mr. M.J.P.G. Kessels en R.B.M. Janzen, ambtenaren van de gemeente. [appellant sub 2] is, met kennisgeving, niet verschenen.

2. Overwegingen

Overgangsrecht

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Toetsingskader

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een bestemmingsplan. Ingevolge artikel 28, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) in samenhang met artikel 10:27 van de Algemene wet bestuursrecht rust op verweerder de taak om - in voorkomend geval mede op basis van de ingebrachte bedenkingen - te bezien of het plan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

Daarbij dient hij rekening te houden met de aan de gemeenteraad toekomende vrijheid om bestemmingen aan te wijzen en voorschriften te geven die de raad uit een oogpunt van een goede ruimtelijke ordening nodig acht. Daarnaast heeft verweerder er op toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan niet in strijd zijn met het recht.

De Afdeling kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

Het plan

2.3. Het plangebied maakt deel uit van het gebied Venlo Noord-West dat ligt in de noordwestelijke oksel van het verkeersknooppunt Zaarderheiken en dat globaal wordt begrensd door de spoorlijn Eindhoven-Venlo en rijksweg A67 in het zuiden en rijksweg A73 in het oosten.

Het plangebied ligt aan de oostelijke zijde van dit gebied tegen rijksweg A73.

Het plan voorziet in een juridisch-planologische regeling voor de ontwikkeling van het bedrijvenpark Trade Port Noord (hierna: TPN) en een ecologische verbindingszone.

Standpunt [appellanten sub 1]

2.4. Appellanten stellen zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plan. Daartoe betogen zij dat verweerder onzorgvuldig heeft gehandeld door niet te onderkennen dat de bezwaren van appellanten met betrekking tot de locatie van het bedrijvenpark ten onrechte niet zijn behandeld door de gemeenteraad. Voorts stellen zij dat door de realisering van het bedrijvenpark nadelige gevolgen zullen ontstaan voor hun woonklimaat. Daarbij verwijzen zij onder andere naar een verwachte waardevermindering van hun woning, een toename van de verkeersbewegingen, geluidsoverlast en stankoverlast. Verder stellen appellanten dat in het plan ten onrechte geen 'doorzicht' is opgenomen naar de Floriade, nu de komst van dit evenement naar Venlo definitief is. De noodzaak van het bedrijvenpark is, volgens appellanten, niet aanwezig. Het aanwezige wegennet is onvoldoende ingesteld op de toename van de verkeersbewegingen en van een mobiliteitsonderzoek is onvoldoende gebleken. Ten aanzien van de aanleg van de ontsluitingswegen dient een akoestisch onderzoek te worden gedaan en er zullen, volgens appellanten, aanvullende maatregelen moeten worden genomen om de overlast te beperken. Ook de financiële haalbaarheid van het plan is onvoldoende aangetoond. De realisatie van het plan is een onaanvaardbare inbreuk op de landschappelijke waarden en het bekenstelsel. Bovendien is niet gebleken van compenserende of schadebeperkende maatregelen. Het "Natuurcompensatieplan Trade Port Noord" (hierna: het natuurcompensatieplan), waarop appellanten ten onrechte niet hebben kunnen reageren, had, volgens hen, deel uit moeten maken van het bestemmingsplan. Ten slotte betogen appellanten dat het plan onvoldoende inzicht biedt in het waterbeheer en dat een waterparagraaf in het bestemmingsplan dient te worden opgenomen. Zij vrezen dat zij door het lozen van water op de Mierbeek te maken krijgen met wateroverlast en vervuild water.

Het bestreden besluit

2.4.1. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de gemeenteraad ten onrechte heeft gesteld dat tegen de locatie van het bedrijvenpark geen zienswijzen kunnen worden ingediend, aangezien geen sprake is van een concrete beleidsbeslissing betreffende de aanwijzing van de locatie voor het bedrijvenpark. Hij volgt de gemeenteraad in het standpunt dat ten aanzien van de gronden in het plangebied die zijn gelegen in de Ecologische Hoofdstructuur (hierna: de EHS), een zwaarwegend maatschappelijk belang aanwezig is om af te wijken van de primaire doelstelling van behoud, herstel en ontwikkeling van de wezenlijke kenmerken en waarden van dit soort gebieden. Daartoe stelt verweerder dat het initiatief tot de aanleg van het bedrijvenpark mede voortkomt uit de nationale taakstelling die Venlo is opgelegd, hetgeen tot uitdrukking komt in de Visie Agrologistiek, de Nota Ruimte en de daarbij behorende "Uitvoeringsagenda" en de Nota Mobiliteit. Bovendien zijn door de locatie-eisen voor dit bedrijvenpark, dat niet gericht is op logistieke of productiebedrijven, geen betere alternatieven voorhanden.

Verweerder stemt in met het natuurcompensatieplan, waarin compenserende maatregelen zijn opgenomen voor het verlies van de gronden in het plangebied die zijn gelegen in de EHS. Deze maatregelen voorzien in kwalitatieve en kwantitatieve compensatie door de aanleg van natuur en landschap in het TPN-gebied waardoor de EHS-gebieden worden versterkt en een solide ecologische structuur in het gebied ontstaat.

Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat bij de ontwikkeling van bedrijventerreinen niet kan worden voorkomen dat het bestaande woon- en leefklimaat veranderingen zal ondergaan. Voor zover het nadelige planologische wijzigingen betreft, wijst verweerder op de mogelijkheid tot planschade, als bedoeld in artikel 49 van de WRO. De vrees van appellanten voor vervuiling van de Mierbeek door lozingen en voor wateroverlast acht verweerder niet reëel, gelet op de huidige milieuwetgeving en de stroomrichting van de Mierbeek.

Vaststelling van de feiten

2.4.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.4.2.1. Appellanten wonen aan de [locatie 1]. Deze locatie is gelegen buiten het plangebied op een minimale afstand van 625 meter van de grens van het plangebied.

2.4.2.2. De toelichting bij het plan bevat een paragraaf over de verkeersstructuur, paragraaf 5.5. Daarin wordt, voor zover thans van belang, vermeld dat de externe ontsluiting van het bedrijvenpark volledig is gericht op de Venrayseweg. Om sluipverkeer te voorkomen wordt de verbinding (de Heierkerkweg) tussen het bedrijvenpark en het bedrijventerrein, dat aansluitend aan het bedrijvenpark zal worden aangelegd aan de zuidwestelijke zijde van het plangebied, afgesloten voor het autoverkeer en alleen opengesteld voor (brom)fietsverkeer.

2.4.2.3. In het vaststellingsbesluit heeft de gemeenteraad zich ten aanzien van de zienswijze van de Stichting Milieufederatie Limburg e.a. op het standpunt gesteld dat het plangebied deel uitmaakt van de totale gebiedsontwikkeling TPN, hetgeen ook duidelijk blijkt uit de toelichting van het plan. Voor het totale plangebied TPN is de ontwikkelingsvisie onder meer neergelegd in de streekplanuitwerking "Venlo-Trade Port Noord", het Provinciaal Omgevingsplan Limburg, het ontwikkelingsplan "Vizier op Trade Port Noord" uit 2001, het structuurplan "Trade Port Noord I" uit 2001, het "Plan in hoofdlijnen" uit 2003, het structuurplan "Trade Port Noord" uit 2002, de ontwerp-integrale Natuurvisie en het ontwerp-gemeentelijk integraal Waterplan. In de bovenstaande stukken wordt voor het totale plangebied TPN een samenhangende, integrale (ruimtelijke) visie gepresenteerd. Daarnaast merkt de gemeenteraad op dat het gebied TPN onderdeel uitmaakt van het zogenaamde programma Klavertje 4 (de vier gebieden: TPN, glastuinbouwprojectgebied Californië en Siberië en de locatie veiling ZON). Verder wordt nog door de gemeenteraad opgemerkt dat in de Nota Ruimte de regio Venlo is aangemerkt als economisch kerngebied. Tevens is Venlo als greenport aangemerkt en wordt het belang van de agrologistieke cluster Venlo onderkend. De voorgestane ontwikkeling van dit gebied past in het rijksbeleid en daarmee staat ook vast dat hier sprake is van een ontwikkeling van zwaarwegend maatschappelijk belang, hetgeen eveneens pleit voor de toepassing van de EHS saldobenadering op gebiedsniveau. Bovendien is Klavertje 4 in de "Uitvoeringsagenda" van de Nota Ruimte genoemd als het Limburgse voorbeeldproject voor ontwikkelingsplanologie. De gemeenteraad stelt zich op grond van het bovenstaande op het standpunt dat in beginsel geen alternatieve locaties in beeld behoeven te worden gebracht.

2.4.2.4. Uit artikel 25 gelezen in samenhang met artikel 23, eerste lid, van de WRO, vloeit voort dat de gemeenteraad tijdig ingebrachte zienswijzen als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de WRO bij de vaststelling van het plan betrekt.

Oordeel van de Afdeling

2.4.3. Ten aanzien van de stelling van appellanten dat verweerder heeft miskend dat de bezwaren in hun zienswijze met betrekking tot de locatie van het bedrijvenpark ten onrechte niet zijn besproken, overweegt de Afdeling het volgende. Verweerder heeft in het bestreden besluit erkend dat de gemeenteraad heeft verzuimd de bezwaren van appellanten op dit punt bij de behandeling van hun zienswijze te bespreken. Verweerder heeft hierin geen aanleiding gezien goedkeuring aan het plan te onthouden.

Vastgesteld wordt dat de gemeenteraad in het vaststellingsbesluit anderszins op dit punt is ingegaan, nu bij de bespreking van de zienswijze van de Stichting Milieufederatie Limburg e.a. de locatiekeuze voor het bedrijvenpark uitgebreid aan de orde is gekomen. Gelet hierop zijn appellanten door voormelde handelwijze niet in hun belangen geschaad en heeft verweerder in de schending van genoemd vormvoorschrift geen aanleiding behoeven te zien goedkeuring aan het plan te onthouden.

2.4.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting zal de realisatie van het bedrijvenpark een wijziging in het woon- en leefklimaat van appellanten tot gevolg hebben. Verweerder heeft aan de gevolgen van deze wijziging voor appellanten echter geen overwegend belang hoeven toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de grootste, minimaal aan te houden afstand met betrekking tot hinderfactoren zoals geluid en geur, zoals opgenomen in de staat van bedrijfsactiviteiten bij het plan, 100 meter is, terwijl de woning van appellanten op een minimale afstand van 625 meter van de plangrens is gelegen.

Tevens neemt de Afdeling in aanmerking dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de Heierkerkweg tussen het bedrijvenpark enerzijds en het bedrijventerrein aan de zuidwestelijke zijde anderzijds zal worden afgesloten voor het autoverkeer en alleen toegankelijk zal zijn voor (brom)fietsverkeer. Door de realisering van het bedrijventerrein overeenkomstig het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port Noord en Park Zaarderheiken" en een in verband daarmee te nemen verkeersbesluit, zal het gebruik van de Heierkerkweg door autoverkeer ter hoogte van de woning van appellanten feitelijk onmogelijk worden. Daarbij volgt uit het "Akoestisch onderzoek bedrijvenpark Trade Port Noord te Venlo" van 7 april 2004 van de K+Adviesgroep dat ten aanzien van de woning van appellanten geen zodanige overlast zal optreden ten gevolge van de toename van het verkeer in het plangebied, dat maatregelen moeten worden genomen.

Gelet hierop hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat het plan ernstige nadelige gevolgen zal hebben voor hun woon- en leefklimaat.

2.4.5. Uit het ontwikkelingsplan "Vizier op Trade Port Noord" en het rapport van Buck Consultants International "Marktconcepten Bedrijvenpark Trade Port Noord" van januari 2004 blijkt dat en behoefte bestaat aan (extra) bedrijfsruimte in Venlo-Noord en dat de bedrijven die in het plangebied worden toegestaan, blijkens een marktonderzoek, als 'kansrijk' worden aangemerkt. Gelet op de locatie van het bedrijvenpark bij een knooppunt van wegen en nabij de landsgrenzen, acht de Afdeling deze uitkomsten niet onaannemelijk. Ook het standpunt van verweerder ter zitting dat de komst van de Floriade in 2012 naar het plangebied aan dit evenement gelieerde bedrijven zal aantrekken, acht de Afdeling niet onaannemelijk. Nu appellanten voornoemd ontwikkelingsplan en het rapport niet hebben bestreden noch een nadere onderbouwing hebben gegeven voor hun stelling dat geen noodzaak bestaat voor het voorziene bedrijvenpark, ziet de Afdeling gelet op het bovenstaande geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder in redelijkheid niet van de noodzaak van het bedrijvenpark heeft kunnen uitgaan.

Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat hetgeen in hoofdstuk 7 van de plantoelichting is opgenomen betreffende de financiële aspecten van het plan, onjuist is. Hetgeen daarin is vermeld, is evenmin onvoldoende duidelijk. Er bestaat dan ook geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder er in redelijkheid niet vanuit heeft mogen gaan dat de financiële haalbaarheid van het plan voldoende is onderbouwd.

2.4.6. Ten aanzien van de stelling van appellanten betreffende het natuurcompensatieplan overweegt de Afdeling het volgende.

Bij de vaststelling van het plan was het natuurcompensatieplan nog niet op planologisch bindende wijze vastgelegd. Deze omstandigheid hoeft echter niet tot het oordeel te leiden dat de beoogde compensatie onvoldoende is verzekerd. Voor de daadwerkelijke realisatie van de natuurcompensatie acht de Afdeling het volgende van belang.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat de maatregelen zoals deze zijn opgenomen in het natuurcompensatieplan voor een gedeelte zijn vastgelegd in het thans aan de orde zijnde plan en overigens zullen worden vastgelegd in het bestemmingsplan "Bedrijventerrein Trade Port Noord en Park Zaarderheiken", dat thans ter goedkeuring voorligt bij verweerder. Voorts is op 7 april 2005 een bestuurlijke overeenkomst gesloten tussen de gemeente Venlo en de provincie Limburg waarin de verplichting is opgenomen om conform het natuurcompensatieplan, gedateerd 24 februari 2005, natuurverlies ten gevolge van de aanleg van het bedrijvenpark TPN te compenseren. De plicht tot compensatie vindt voorts steun in de "Beleidsregel Natuurcompensatie", vastgelegd door gedeputeerde staten op 12 november 2002. Verder zijn nagenoeg alle gronden waar natuurcompensatie is voorzien, reeds door de gemeente verworven. Gelet op het bovenstaande acht de Afdeling de beoogde natuurcompensatie voldoende verzekerd. Voorts hebben appellanten niet aannemelijk gemaakt dat de maatregelen die zijn opgenomen in het natuurcompensatieplan, voor zover betrekking hebbend op het plangebied, onvoldoende zijn om de inbreuk op het landschap door de realisering van het plan te compenseren.

2.4.7. In hoofdstuk 6 "Watertoets" van de plantoelichting is overeenkomstig artikel 12, tweede lid, onder c, van het Besluit op de ruimtelijke ordening 1985 een beschrijving gegeven van de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishouding. Hiermee is voldaan aan het vereiste dat in het plan een waterparagraaf dient te worden opgenomen. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat voornoemd hoofdstuk onvoldoende inzicht biedt in het waterbeheer.

2.4.8. Hetgeen appellanten aanvoeren betreffende hun vrees voor watervervuiling van de Mierbeek en wateroverlast, is door verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd weerlegd.

Nu appellanten in beroep volstaan met een herhaling van hetgeen zij in hun bedenkingen naar voren hebben gebracht zonder daarbij in te gaan op de weerlegging in het bestreden besluit, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft mogen stellen dat de vrees van appellanten voor wateroverlast niet reëel is.

Wat betreft de vrees van appellanten voor watervervuiling van de Mierbeek overweegt de Afdeling dat dit aspect wordt bestreken door de milieuregelgeving. Dit in aanmerking genomen, behoefde verweerder geen aanleiding te zien het plan in dit opzicht ruimtelijk niet aanvaardbaar te achten.

2.4.9. Het standpunt van appellanten dat ten onrechte geen doorzicht naar de Floriade in het plan is opgenomen, is feitelijk onjuist.

In paragraaf 5.1. "Relatie met Floriade" van de plantoelichting is een uiteenzetting gegeven over de afstemming van het bedrijvenpark en de Floriade en daarin wordt geconcludeerd dat de plannen elkaar niet in de weg zullen staan. Niet is gebleken dat dit doorzicht in de concrete omstandigheden van het geval onvoldoende is. De Afdeling acht daarbij van belang dat pas na de vaststelling van het plan, te weten op 7 december 2004, is komen vast te staan dat de Floriade in 2012 in Venlo zal worden gehouden.

2.4.10. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plan in zoverre niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellanten hebben aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder in zoverre terecht goedkeuring heeft verleend aan het plan.

Het beroep is ongegrond.

Standpunt [appellant sub 2]

2.5. Appellant stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Verkeersdoeleinden" met betrekking tot de ontsluitingsweg die is voorzien langs de noordoostelijke grens van zijn perceel aan de [locatie 2] en de zuidwestgrens van het plangebied. Hij stelt dat het bestaande zandpad waarop de ontsluitingsweg is voorzien, geen deel uitmaakt van de bestaande wegenstructuur. Voorts is het gebruik van het bestaande zandpad als ontsluitingsweg een grote inbreuk op het woongenot door de toename van verkeersbewegingen, trillingen door vrachtverkeer en lichtoverlast. Volgens appellant is het door hem voorgestelde alternatief voor een ontsluitingsweg ten onrechte niet gevolgd.

Het bestreden besluit

2.5.1. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening geacht en heeft het goedgekeurd. Hij acht het standpunt van de gemeenteraad dat de voorziene ontsluitingsweg de meest logische keuze is, voldoende gemotiveerd. Daarbij sluit verweerder zich aan bij het standpunt van de gemeenteraad dat de ontsluitingsweg is voorzien op het bestaande wegennet. Voorts heeft de gemeenteraad, aldus verweerder, gewezen op de inbreuk op de in het gebied voorkomende hoge archeologische waarden en flora en fauna bij de aanleg van het door appellant voorgestane alternatief.

Vaststelling van de feiten

2.5.2. Bij haar oordeelsvorming gaat de Afdeling uit van de volgende als vaststaand aangenomen gegevens.

2.5.2.1. Appellant woont aan de [locatie 2] en exploiteert daar een agrarisch bedrijf. Het doodlopende pad waarop de ontsluitingsweg is voorzien, loopt vanaf de Heierkerkweg in zuidoostelijke richting naar de in het bos gesitueerde kavels. Het pad ligt aan de noordoostelijke grens van het perceel van appellant, het is deels onverhard en ligt op een minimale afstand van 12 meter van de woning van appellant. Thans wordt het slechts gebruikt door appellant en een andere agrariër. Het pad zal als ontsluitingsweg dienen voor de kavels met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" in het zuidwesten van het plangebied. De overige kavels in het plangebied met de bestemming "Bedrijfsdoeleinden" worden door andere wegen ontsloten.

2.5.2.2. De toelichting bij het plan bevat een paragraaf over de verkeersstructuur, paragraaf 5.5. Daarin wordt vermeld, voor zover thans van belang, dat de externe ontsluiting van het bedrijvenpark volledig is gericht op de Venrayseweg. Het noordelijk deel van het bedrijvenpark wordt via de Heierkerkweg ontsloten op de Venrayseweg. De interne ontsluitingsstructuur is ondergeschikt aan en ondersteunend voor het patroon van bedrijfskavels. Om de bedrijfskavels te ontsluiten worden de bestaande (land)wegen benut. Hierdoor blijft het cultuurhistorische wegenpatroon gehandhaafd. De bestaande wegen (Heierkerkweg, het noordelijke deel van de St. Jansweg, het pad bij Annahoeve en het doodlopende pad vanaf de Heierkerkweg in oostelijke richting naar de in het bos gesitueerde kavels) zullen worden verbreed en aangepast aan de erftoegangsfunctie.

2.5.2.3. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de planvoorschriften zijn alle gronden behorende tot het voorliggende bestemmingsplan mede bestemd tot "Gebied met hoge archeologische waarde (primaire dubbelbestemming)" voor de bescherming van de ter plaatse te verwachten archeologische waarden.

In paragraaf 2.2. van de plantoelichting, onder het kopje "Archeologie en cultuurhistorie", wordt vermeld dat de resultaten van een onderzoek door RAAP Archeologisch Adviesbureau naar de archeologische en cultuurhistorische waarden van het gebied Venlo Noord-West zijn aangegeven op de "Archeologische verwachtingskaart", welke in de plantoelichting is opgenomen. In het gebied bevinden zich onder andere zeven grafheuvels uit de IJzertijd en zijn losse vondsten gedaan uit de Brons/IJzertijd.

2.5.2.4. De gemeenteraad heeft zich in het vaststellingsbesluit op het standpunt gesteld dat het plan beoogt zo min mogelijk inbreuk te maken op de flora en fauna en dat mede vanuit dat oogpunt aansluiting is gezocht bij de aanwezige paden- en wegenstructuur. Voorts is ook vanwege archeologisch en cultuurhistorisch belang het bestaande wegenpatroon overgenomen. Verder vormt het aanwezige en tot ontsluitingsweg om te vormen pad de begrenzing tussen het bosgebied en het agrarisch productiegebied. Het vormt daarmee een logische begrenzing en in die zin ook een logische locatie voor de ontsluitingsweg, aldus de gemeenteraad. Tot slot merkt hij op dat de ontsluitingsweg weliswaar een intensiever gebruik zal kennen ten opzichte van de huidige situatie, maar dat zeker geen onaanvaardbare aantasting van het woonklimaat zal plaatsvinden.

Het oordeel van de Afdeling

2.5.3. In de eerste plaats merkt de Afdeling op dat de omstandigheid dat het pad waarop de ontsluitingsweg is voorzien, thans onverhard is en slechts beperkt wordt gebruikt, niet betekent dat het geen deel uitmaakt van de bestaande paden- en wegenstructuur.

Blijkens de stukken zal de omvorming van het pad tot ontsluitingsweg een wijziging van het woongenot van appellant tot gevolg kunnen hebben, waaronder een toename van verkeersbewegingen en mogelijke trillings- en lichthinder. Verweerder heeft daaraan echter geen overwegende betekenis hoeven toekennen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat, gelet op de verkeerstructuur van het plan, de verkeersdrukte zich met name zal voordoen op de Heierkerkweg in de richting van de Venrayseweg en rijksweg A73. Voorts is de door appellant gewraakte ontsluitingsweg een doodlopende weg waarmee slechts een klein deel van het bedrijvenpark wordt ontsloten.

Gelet op het uitgangspunt van het plan om zo min mogelijk inbreuk te maken op de in het plangebied aanwezige flora en fauna en gelet op de verwachte hoge archeologische waarde van het plangebied, heeft verweerder dan ook in redelijkheid het standpunt van de gemeenteraad, dat voor de ontsluiting van het plangebied aangesloten moet worden bij de bestaande paden- en wegenstructuur, kunnen volgen.

Voor zover het beroep van appellant tevens ziet op de verkeersbewegingen van en naar een mogelijk aan te leggen golfterrein, waarvoor het pad mogelijk ook als ontsluitingsweg zal dienen, merkt de Afdeling op dat dit buiten het kader van dit geschil valt.
2.5.4. Het bestaan van alternatieven kan voorts op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het bestemmingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Verweerder heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.5.5. Gezien het vorenstaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het plandeel niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. In hetgeen appellant heeft aangevoerd, ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht. Hieruit volgt dat verweerder terecht goedkeuring heeft verleend aan het plandeel.

Het beroep is ongegrond.

Proceskostenveroordeling

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

verklaart de beroepen ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, Voorzitter, en mr. M.W.L. Simons-Vinckx en dr. K.J.M. Mortelmans, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.W.M. Kooijman, ambtenaar van Staat.

w.g. Ettekoven w.g. Kooijman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 mei 2006

177-458.