Uitspraak 200807144/1/H3


Volledige tekst

200807144/1/H3.
Datum uitspraak: 17 juni 2009.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 augustus 2008 in zaak nr. 07/1141 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

1. Procesverloop

Bij brief van 4 september 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) een verzoek van [appellant] om ongedaanmaking van de inschrijving van een ander in de gemeentelijke basisadministratie voor de periode van 13 december 2004 tot en met 19 januari 2006 op het adres [locatie] afgewezen.

Bij besluit van 2 november 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 11 augustus 2008, verzonden op 12 augustus 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 21 oktober 2008.

[appellant] en het college hebben elk nadere stukken ingediend. Deze zijn steeds aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak op 11 mei 2009 ter zitting aan de orde gesteld.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 82, eerste lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (hierna: de Wet GBA) voldoet het college van burgemeester en wethouders binnen vier weken kosteloos aan het verzoek van betrokkene hem betreffende gegevens in de basisadministratie te verbeteren, aan te vullen of te verwijderen, indien deze feitelijk onjuist dan wel onvolledig zijn of in strijd met een wettelijk voorschrift worden verwerkt. Het verzoek bevat de aan te brengen wijzigingen.

2.2. De rechtbank heeft overwogen dat, nu het verzoek van [appellant] tot correctie van gegevens betreffende een ander niet overeenkomstig artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA door de betrokkene is ingediend, dat verzoek niet als een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan worden aangemerkt. Derhalve kan de brief, waarbij dat verzoek is afgewezen, niet ingevolge artikel 1:3, tweede lid, van de Awb als inhoudend een besluit worden aangemerkt, zodat het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank aldus heeft miskend dat het college, door zijn aanvraag niet in behandeling te nemen, in strijd heeft gehandeld met het uit artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden voortvloeiende recht op toegang tot de rechter. Bij besluit van 30 maart 2007 heeft het college de aan [appellant] toegekende bijstandsuitkering herzien en onverschuldigd betaalde bijstand van hem teruggevorderd, mede omdat hij zou hebben verzwegen dat in de periode van 13 december 2004 tot en met 19 januari 2006 op het door hem bewoonde adres Borgwal 29 ook een ander woonachtig was. Nu hij aldus negatieve gevolgen ondervindt van de, naar hij stelt, onjuiste inschrijving van die ander op zijn woonadres, moet hij deze inschrijving bij een rechter kunnen aanvechten, aldus [appellant].

2.3.1. Dat betoog faalt. [appellant] heeft tegen het gestelde herzienings- en terugvorderingsbesluit rechtsmiddelen kunnen aanwenden en daarbij de gestelde onjuistheid van de inschrijving van de ander op zijn woonadres kunnen aanvoeren. Daarmee was de toegang tot de rechter voor hem verzekerd.

2.4. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank heeft miskend dat hij belanghebbende is bij de door hem verzochte correctie van de inschrijving van de ander in de gemeentelijke basisadministratie, zodat zijn verzoek een aanvraag in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb inhoudt, waarvan de afwijzing als een besluit moet worden aangemerkt. [appellant] voert daartoe aan dat met ongedaanmaking van de inschrijving van de ander op zijn woonadres een grondslag zal ontvallen aan het herzienings- en terugvorderingsbesluit van 30 maart 2007.

2.4.1. [appellant] is belanghebbende bij een mogelijke correctie van de inschrijving van de ander in de gemeentelijke basisadministratie op zijn woonadres, aangezien deze inschrijving directe gevolgen voor hem kan hebben. Het door [appellant] ingediende verzoek om ongedaanmaking van de inschrijving dient dan ook te worden aangemerkt als een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen en derhalve als een aanvraag. De afwijzing daarvan is een besluit. Gelet hierop, heeft de rechtbank ten onrechte overwogen dat het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog slaagt.

2.5. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog gegrond verklaren, het besluit van het college van 2 november 2007 vernietigen en bepalen dat het door [appellant] tegen het besluit van het college van 4 september 2007 gemaakte bezwaar ongegrond wordt verklaard. De Afdeling overweegt hiertoe dat het verzoek van [appellant] bij dat besluit slechts kon worden afgewezen, nu dat verzoek niet is ingediend door de betrokkene, op wie de te corrigeren gegevens betrekking hebben, als bedoeld in artikel 82, eerste lid, van de Wet GBA.

2.6. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Groningen van 11 augustus 2008 in zaak nr. 07/1141;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Groningen van 2 november 2007, kenmerk di 07.1474739;

V. verklaart het bij dat besluit niet-ontvankelijk verklaarde bezwaar van [appellant] ongegrond;

VI. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

VII. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Groningen tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 966,00 (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Groningen aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat de gemeente Groningen aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 juni 2009.

176-582.