Uitspraak 200807015/1/H3
- ECLI
- ECLI:NL:RVS:2009:BI6087
- Datum uitspraak
- 3 juni 2009
- Inhoudsindicatie
- Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de voor de exploitatie van de horeca-inrichting [vergunninghoudster] (hierna: het eetcafé) verleende vergunning ingetrokken en geweigerd een nieuwe exploitatievergunning aan appellanten (hierna onderscheidenlijk: [appellanten]) te verlenen.
- Hoger beroep
- Wet Bibob
200807015/1/H3.
Datum uitspraak: 3 juni 2009.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], beiden wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 31 juli 2008 in zaak nr. 07/4804 in het geding tussen:
appellanten
en
de burgemeester van Rotterdam.
1. Procesverloop
Bij besluit van 13 augustus 2007 heeft de burgemeester van Rotterdam (hierna: de burgemeester) de voor de exploitatie van de horeca-inrichting [vergunninghoudster] (hierna: het eetcafé) verleende vergunning ingetrokken en geweigerd een nieuwe exploitatievergunning aan appellanten (hierna onderscheidenlijk: [appellanten]) te verlenen.
Bij besluit van 20 november 2007 heeft de burgemeester het door [appellant A] tegen de intrekking van de exploitatievergunning gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk en het door [appellanten] tegen het besluit van 13 augustus 2007 gemaakte bezwaar overigens ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 31 juli 2008, verzonden op 4 augustus 2008, heeft de rechtbank Rotterdam (hierna: de rechtbank) het door [appellanten] tegen de ongegrondverklaring van het gemaakte bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 september 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij brief van 14 oktober 2008.
De burgemeester heeft een verweerschrift ingediend.
Bij faxbericht van 31 december 2008 hebben [appellanten] toestemming verleend, als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 mei 2009, waar [appellanten], beiden vertegenwoordigd door mr. M.P.P.M. Weerts, advocaat te Rotterdam, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. S.B.H. Fijneman, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: de Wet bibob) kunnen bestuursorganen, voor zover zij bij of krachtens de wet daartoe de bevoegdheid hebben gekregen, weigeren een aangevraagde beschikking te geven, dan wel een gegeven beschikking intrekken, indien ernstig gevaar bestaat dat de beschikking mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen.
Ingevolge het derde lid wordt de mate van het gevaar, als bedoeld in het eerste lid, aanhef en onder b, vastgesteld op basis van:
a. feiten en omstandigheden die erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de betrokkene in relatie staat tot strafbare feiten die zijn gepleegd bij activiteiten die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de beschikking wordt aangevraagd dan wel is gegeven,
b. in geval van vermoeden de ernst daarvan,
c. de aard van de relatie en
d. het aantal van de gepleegde strafbare feiten.
Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder c, staat de betrokkene in relatie tot strafbare feiten, als bedoeld in het derde lid, indien een ander deze strafbare feiten heeft gepleegd en deze persoon direct of indirect leiding geeft dan wel heeft gegeven aan, zeggenschap heeft dan wel heeft gehad over, vermogen verschaft dan wel heeft verschaft aan betrokkene, of in een zakelijk samenwerkingsverband tot hem staat.
2.2. De bij het besluit van 13 augustus 2007 ingetrokken exploitatievergunning was verleend ten behoeve van de vennootschap onder firma [vergunninghoudster] (hierna: de vof) met als beheerders [beheerder] en de drie vennoten van de vof, [appellant B], [vennoot A] en [vennoot B]. Met ingang van 12 februari 2007 zijn [appellanten] de vennoten van de vof.
2.3. De burgemeester heeft de ten behoeve van de vof verleende exploitatievergunning ingetrokken en de verlening van een nieuwe vergunning geweigerd, omdat volgens hem ernstig gevaar bestaat dat deze vergunningen mede zullen worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. De burgemeester heeft aan dat oordeel, mede lettend op een door het Bureau bevordering integriteitsbeoordelingen door het openbaar bestuur (hierna: het Bureau) uitgebracht advies (hierna: het advies), ten grondslag gelegd dat [appellanten] in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot [beheerder], [vennoot A] en [vennoot B], ten aanzien van wie verschillende strafbare feiten en verdachte transacties worden vermeld die samenhangen met de activiteiten, waarvoor de exploitatievergunning is verleend en een nieuwe vergunning is aangevraagd.
2.4. [appellanten] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat in het advies ten aanzien van [appellant A] geen strafbare feiten worden vermeld en ten aanzien van [appellant B] slechts dat hij bedrijfsafval heeft gestort. Volgens hen strekt de Wet bibob niet zo ver, dat een exploitatievergunning reeds vanwege het bestaan van een huurovereenkomst met een persoon, ten aanzien van wie strafbare feiten bekend zijn, kan worden ingetrokken of geweigerd, omdat het gevolg zou zijn dat [beheerder], de eigenaar van het eetcafé, dat in dat geval niet door anderen kan laten exploiteren. Derhalve zou het kopen van het eetcafé voor hen de enige optie zijn. Daarvoor hebben zij echter onvoldoende middelen. Voorts is de rechtbank er ten onrechte aan voorbijgegaan dat zij de burgemeester hebben aangeboden om de huurovereenkomst met [beheerder] zodanig aan te passen, dat elke twijfel omtrent diens mogelijke invloed op het eetcafé wordt weggenomen. Ook betwisten zij dat de ten aanzien van [beheerder] vermelde strafbare feiten aanleiding kunnen geven tot intrekking of weigering van een exploitatievergunning, nu hem in 2007 wel bouwvergunning is verleend. Ten slotte heeft de rechtbank miskend dat geen criminele activiteiten zijn ontstaan door de huurovereenkomst met [beheerder], aldus [appellanten].
2.4.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob, gelezen in verbinding met het derde lid en het vierde lid, aanhef en onder c, kan, afhankelijk van de ernst van eventuele vermoedens, de aard van de relatie en het aantal vermelde strafbare feiten, een vergunning worden ingetrokken of geweigerd, indien feiten of omstandigheden erop wijzen of redelijkerwijs doen vermoeden dat de houder, onderscheidenlijk de aanvrager van de vergunning in een zakelijk samenwerkingsverband staat tot een andere persoon die strafbare feiten heeft gepleegd die overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarop de vergunning ziet. Derhalve heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het gestelde feit dat [appellanten] zelf niet of nauwelijks strafbare feiten hebben begaan op zichzelf niet aan de intrekking of weigering van de exploitatievergunning in de weg stond.
Voorts is het oordeel van de burgemeester dat [appellanten] deel uitmaken van een zakelijk samenwerkingsverband, als bedoeld in artikel 3, vierde lid, onder c, van de Wet bibob, niet slechts gebaseerd op het bestaan van de huurovereenkomst tussen hen en [beheerder]. Volgens het advies staan [beheerder], [vennoot A], [vennoot B] en zij op diverse manieren in relatie tot elkaar, welke banden volgens het Bureau het ernstige vermoeden rechtvaardigen dat [beheerder] en [vennoot B] het door [appellant A] en [vennoot B] beheerde eetcafé "aansturen", althans zij daarover zeggenschap hebben. Zo zijn [beheerder] en [vennoot A] broer en zuster van elkaar en oom, onderscheidenlijk tante van [appellant A]. [appellant B] is werknemer van [vennoot B] geweest en [appellant A] heeft voor twee ondernemingen van [beheerder] gewerkt. [vennoot A] en [vennoot B] zijn eveneens werknemer van [beheerder] geweest. [beheerder] en [vennoot B] zijn goede vrienden en zakenpartners. [vennoot B] heeft het eetcafé kort na een verbouwing met aanzienlijk verlies aan [vennoot A] verkocht. Het eetcafé is daarna eigendom van [beheerder] geworden, die het aan [appellanten] verhuurt op basis van een huurovereenkomst die hem vergaande rechten geeft. Hoewel [vennoot A] op de door [appellant A] en [vennoot B] ingediende aanvraag voor een nieuwe exploitatievergunning niet als leidinggevende wordt vermeld, heeft zij met de gemeente een afspraak gemaakt om de aanvraag te bespreken en tijdens de procedure bij de gemeente navraag gedaan naar de stand van zaken met betrekking tot de aanvraag. [vennoot A] is ook boekhoudster van [appellanten]. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat de burgemeester op basis van deze feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, heeft mogen aannemen dat [appellanten] in een zakelijk samenwerkingsverband staan tot [beheerder], [vennoot A] en [vennoot B].
Omdat het oordeel van de burgemeester over het bestaan van een zakelijk samenwerkingsverband niet alleen op de huurovereenkomst is gebaseerd, heeft de rechtbank met juistheid overwogen dat het door [appellanten] gedane aanbod om deze overeenkomst te wijzigen de burgemeester geen aanleiding hoefde te geven om van zijn oordeel terug te komen. Ook heeft de rechtbank terecht overwogen dat de omstandigheid dat de huurovereenkomst kennelijk kan worden aangepast de nauwe verbondenheid tussen [beheerder], [appellanten] bevestigt.
In het feit dat [beheerder] bouwvergunning is verleend, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien om te oordelen dat de exploitatievergunning niet mocht worden onthouden. Voor de toepassing van artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob is bepalend of de strafbare feiten waartoe de betrokkene in relatie staat, overeenkomen of samenhangen met activiteiten waarvoor de vergunning wordt verleend. Nu een bouwvergunning wordt verleend voor andere activiteiten dan die waarvoor een exploitatievergunning wordt verleend, kunnen strafbare feiten die niet tot weigering van een bouwvergunning hebben geleid, wel tot intrekking of weigering van een exploitatievergunning leiden.
In de stelling dat geen criminele feiten zijn ontstaan door de huurovereenkomst heeft de rechtbank met juistheid evenmin grond voor vernietiging van het bij haar bestreden besluit gezien. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet bibob kan een vergunning worden ingetrokken of geweigerd, indien ernstig gevaar bestaat dat de vergunning mede zal worden gebruikt om strafbare feiten te plegen. Voor de intrekking of weigering van een vergunning is derhalve niet vereist dat in samenhang met de vergunning strafbare feiten zijn gepleegd.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009.
176-582.