Uitspraak 200805661/1


Volledige tekst

200805661/1.
Datum uitspraak: 3 juni 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 9 juni 2008 in zaak nrs. 08/508 en 08/952 in het geding tussen:

appellant

en

de Belastingdienst/Toeslagen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2006 heeft de Belastingdienst/Toeslagen (hierna: de Belastingdienst) de aanvraag van [appellant] om toekenning van huurtoeslag afgewezen.

Bij besluit van 7 maart 2008 heeft de Belastingdienst het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juni 2008, verzonden op 13 juni 2008, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de voorzieningenrechter) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 augustus 2008.

De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 april 2009, waar [appellant], in persoon en bijgestaan door mr. S.J.L.M. van den Reek, advocaat te Helmond, en de Belastingdienst, vertegenwoordigd door mr. A.D. Schreutelkamp, werkzaam bij de Belastingdienst, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] heeft in 1983 van de gemeente Helmond, in verband met de op dat moment bestaande woningnood, een woning toegewezen gekregen. De rekenhuur van deze woning was weliswaar hoger dan de huursubsidiegrens die in de destijds geldende Huursubsidiewet was gesteld, maar [appellant] ontving voor die woning niettemin huursubsidie.

Per 1 juli 2002 is de huursubsidie stopgezet omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van [appellant] en zijn inwonende kinderen boven de destijds geldende maximale inkomensgrens kwam. Nadat zijn kinderen per 1 juni 2006 zelfstandig zijn gaan wonen, is het toetsingsinkomen gedaald tot onder de maximale inkomensgrens en heeft [appellant] een aanvraag om huurtoeslag ingediend. De Belastingdienst heeft de aanvraag afgewezen omdat de rekenhuur van de woning hoger is dan de in de Wet op de huurtoeslag gestelde grens.

2.2. De voorzieningenrechter heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de Belastingdienst zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard en in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel heeft de voorzieningenrechter verworpen, aangezien medewerkers van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer niet bevoegd zijn tot het doen van toezeggingen omtrent het toekennen van huurtoeslag en aan een ontvangen spoedbetaling evenmin gerechtvaardigd vertrouwen kon worden ontleend dat [appellant] recht heeft op huurtoeslag.

2.3. [appellant] betoogt dat de voorzieningenrechter ten onrechte heeft overwogen dat de Belastingdienst in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Hij voert daartoe aan dat de in Wet op de huurtoeslag (hierna: de Wet) en het Besluit op de huurtoeslag (hierna: het Besluit) genoemde uitzonderingen op de huursubsidiegrens niet limitatief zijn en dat op grond van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 3 oktober 2001 (AB 2001, 377) geen toepassing behoort te worden gegeven aan wettelijke voorschriften indien die toepassing in strijd zou komen met ongeschreven recht. In dat verband stelt hij dat hij vertrouwen mocht ontlenen aan telefoongesprekken met medewerkers van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en aan de betaling die hij op 5 september 2007 heeft ontvangen.

2.3.1. Niet in geschil is dat [appellant] ingevolge artikel 13, eerste lid, van de Wet geen recht op huurtoeslag heeft, nu de rekenhuur van zijn woning hoger is dan de daarin gestelde grens. Evenmin is in geschil dat zijn situatie niet voldoet aan de in het tweede lid omschreven uitzonderingen op het eerste lid, noch aan de in hoofdstuk 2 van het Besluit omschreven uitzonderingen, noch aan het in artikel 55 van de Wet neergelegde overgangsrecht. Anders dan de daarvoor geldende Huursubsidiewet, voorzien de Wet noch het Besluit in een algemene hardheidsclausule.

Gelet hierop bestaat er geen wettelijke grondslag voor de Belastingdienst voor afwijking van de Wet buiten de daarin of in het Besluit omschreven specifieke gevallen. Het stond de voorzieningenrechter dan ook niet vrij te beoordelen of de Belastingdienst zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard en in redelijkheid heeft kunnen afzien van het toepassen van de hardheidsclausule. Het beroep van [appellant] op het vertrouwensbeginsel, heeft de voorzieningenrechter terecht en op goede gronden verworpen.

Het vertrouwensbeginsel noch hetgeen [appellant] overigens heeft aangevoerd geeft grond voor het oordeel dat de Belastingsdienst in strijd met de Wet aan [appellant] huurtoeslag had moeten toekennen. De conclusie is dat de voorzieningenrechter terecht, zij het deels op onjuiste gronden, heeft geoordeeld dat de Belastingsdienst terecht niet is afgeweken van de Wet. Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze berust.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. O. de Savornin Lohman en mr. B.P. Vermeulen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 juni 2009

417.