Uitspraak 200803964/1/M1


Volledige tekst

200803964/1/M1.
Datum uitspraak: 27 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

1. [appellant sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [appellanten sub 2], wonend te [woonplaats],
3. [appellant sub 3], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Meerssen,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 april 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) aan [vergunninghouder] een revisievergunning als bedoeld in artikel 8.4, eerste lid, van de Wet milieubeheer verleend voor een houthandel en zagerij op het adres [locatie] te [plaats]. Dit besluit is op 24 april 2008 ter inzage gelegd.

Tegen dit besluit hebben [appellant sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 juni 2008, [appellanten sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, en [appellant sub 3] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 juni 2008, beroep ingesteld. [appellanten sub 2] hebben hun beroep aangevuld bij brief van 16 juni 2008.

Het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.

De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening heeft desverzocht een deskundigenbericht uitgebracht.

Het college heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 maart 2009, waar [appellant sub 1], vertegenwoordigd door mr. R.A.M. Verkoijen, [appellanten sub 2], vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, en [appellant sub 3], eveneens vertegenwoordigd door mr. O.W. Wagenaar, en het college, vertegenwoordigd door C.M.P.A. Faarts, P.J.M. van Vugt en G.P.E.M. van den Hove, allen werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. R.F. Thunnissen, advocaat te Den Haag, en [gemachtigden].

2. Overwegingen

Erratum van 23 mei 2008

2.1. Bij brief van 23 mei 2008 heeft het college door middel van een zogenoemd erratum de voorschriften 2.1 en 2.2, behorende bij het besluit van 15 april 2008, gedeeltelijk gewijzigd. De wijziging betreft de geluidgrenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau in de avond- en nachtperiode op een aantal van de in deze voorschriften vermelde referentiepunten. De grenswaarden die voor deze referentiepunten in het erratum zijn neergelegd, zijn hoger dan de grenswaarden die bij het besluit van 15 april 2008 zijn gesteld.

2.2. [appellant sub 1] en [appellant sub 3] voeren aan dat de geluidvoorschriften die aan de vergunning van 15 april 2008 zijn verbonden niet door middel van het erratum konden worden gewijzigd.

2.2.1. Ingevolge artikel 6:18, eerste lid, van de Awb brengt het aanhangig zijn van bezwaar of beroep tegen een besluit geen verandering in een los van het bezwaar of beroep reeds bestaande bevoegdheid tot intrekking of wijziging van dat besluit.

In artikel 6:19, eerste lid, van de Awb is bepaald dat, indien een bestuursorgaan een besluit heeft genomen als bedoeld in artikel 6:18, het bezwaar of beroep geacht wordt mede te zijn gericht tegen het nieuwe besluit, tenzij dat besluit aan het bezwaar of beroep geheel tegemoet komt.

2.2.2. Nu het college met het erratum de geluidgrenswaarden in de voorschriften 2.1 en 2.2 gedeeltelijk heeft gewijzigd, is het erratum gericht op rechtsgevolg en is het derhalve een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). De Afdeling vat dit besluit aldus op, dat het college daarmee kennelijk heeft beoogd het besluit van 15 april 2008 te wijzigen door (gedeeltelijk) opnieuw een beslissing te nemen op de oorspronkelijke aanvraag. Het besluit van 23 mei 2008 is derhalve een besluit als bedoeld in artikel 6:18 van de Awb. Nu het besluit van 23 mei 2008 voor een aantal referentiepunten hogere grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau en het maximale geluidniveau bevat dan het besluit van 15 april 2008, komt dit besluit niet geheel tegemoet aan de beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3]. Gelet hierop moeten de beroepen worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 mei 2008.

2.2.3. De Afdeling overweegt dat de Wet milieubeheer geen mogelijkheid kent om de aan een vergunning verbonden voorschriften te wijzigen door - al dan niet gedeeltelijk - opnieuw op de aanvraag te beslissen. De voorschriften kunnen slechts worden gewijzigd met toepassing van artikel 8.23 of artikel 8.24 van de Wet milieubeheer, welke wijziging met toepassing van afdeling 3.4 van de Awb dient te worden voorbereid. Nu dit niet is geschied, maar is volstaan met een erratum, verdraagt het besluit van 23 mei 2008 zich niet met het stelsel van de Wet milieubeheer.

2.2.4. Voor zover het college nog heeft beoogd aan te voeren dat in dit geval een wijziging van de voorschriften buiten het systeem van de Wet milieubeheer om wel aanvaardbaar is, omdat het slechts gaat om het herstellen van enkele kennelijke onjuistheden in de geluidvoorschriften, overweegt de Afdeling het volgende. Het college heeft zich bij het stellen van de gewijzigde geluidgrenswaarden gebaseerd op de "Notitie 20081049-03. Bepaling geluidvoorschriften milieuvergunning [vergunninghouder], Geulle" van Cauberg-Huygen Raadgevende Ingenieurs BV van 23 mei 2008. In deze notitie is de geluidbelasting vanwege de inrichting opnieuw berekend, rekening houdend met de bijdrage van de geluidbronnen die in het eerdere akoestisch onderzoek buiten beschouwing zijn gelaten en rekening houdend met het feit dat bij het besluit van 15 april 2008 de vergunning voor enkele van de aangevraagde activiteiten in de avond- en nachtperiode is geweigerd. Naar aanleiding hiervan heeft het college voor enkele referentiepunten nieuwe grenswaarden aan de vergunning verbonden, die tot 9 dB(A) hoger zijn dan de grenswaarden in de oorspronkelijke voorschriften. Onder deze omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat de wijziging van de geluidgrenswaarden kennelijke onjuistheden betreft die voor alle betrokken partijen evident zijn. Reeds hierom kan het betoog van het college niet worden gevolgd.

Deze beroepsgrond slaagt.

Besluit van 15 april 2008

2.3. [appellant sub 1], [appellanten sub 2] en [appellant sub 3] vrezen geluidhinder vanwege de inrichting.

In dit verband voert [appellant sub 1] onder meer het volgende aan. Het college heeft de omgeving van de inrichting volgens [appellant sub 1] ten onrechte getypeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer; volgens haar betreft het een landelijke omgeving. Daarnaast stelt [appellant sub 1] zich op het standpunt dat de grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in voorschrift 2.1 te hoog zijn, met name voor de avond- en nachtperiode. Zij acht een overschrijding van de richtwaarden op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (hierna: de Handreiking) en van het referentieniveau van het omgevingsgeluid niet aanvaardbaar. [appellant sub 1] betoogt in dat verband tevens dat het college onvoldoende heeft onderbouwd waarom geen (verdere) geluidbeperkende maatregelen kunnen worden verlangd. Voorts voert zij aan dat voor de avond- en nachtperiode geen bestaande rechten gelden, aangezien eerder slechts activiteiten in de dagperiode waren vergund. Ten aanzien van de dagperiode betoogt zij dat de geluidgrenswaarden uit de vergunning van 14 juli 1992 niet zonder meer als bestaande rechten kunnen worden beschouwd, omdat destijds te hoge grenswaarden aan de vergunning zijn verbonden.

[appellant sub 3] voert onder meer aan dat in voorschrift 2.1 te hoge grenswaarden zijn opgenomen voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de avond- en nachtperiode. Daarbij betoogt hij tevens dat er geen bestaande rechten zijn voor de activiteiten in de avond- en nachtperiode.

2.3.1. Ter voorkoming dan wel beperking van geluidhinder vanwege de inrichting heeft het college bij het besluit van 15 april 2008 voorschriften aan de vergunning verbonden.

In voorschrift 2.1 is bepaald dat het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau (LAr,LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en de daarin plaatsvindende activiteiten, ter plaatse van de referentiepunten zoals genoemd in het bij deze vergunning behorende akoestisch onderzoek d.d. 12 april 2007 (nummer 2006.1474-3) van Cauberg-Huygen niet meer mag bedragen dan de in tabel 1 genoemde geluidwaarden.

2.3.2. Bij het stellen van de grenswaarden in voorschrift 2.1 heeft het college aansluiting gezocht bij hoofdstuk 4 van de Handreiking.

Het college heeft de omgeving van de inrichting getypeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer. Ter onderbouwing van de grenswaarden heeft het college in het bestreden besluit overwogen dat de Handreiking voor een rustige woonwijk met weinig verkeer richtwaarden van 45, 40 en 35 dB(A) in onderscheidenlijk de dag-, avond- en nachtperiode aanbeveelt, dat aan de vergunning van 14 juli 1992 bestaande rechten kunnen worden ontleend en dat het treffen van verdergaande voorzieningen in het kader van het verlagen van bronniveaus of in de overdracht van geluid niet realistisch en derhalve onmogelijk is. Daarnaast heeft het college er in het bestreden besluit op gewezen dat in het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer grenswaarden van 50, 45 en 40 dB(A) voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de dag-, avond- en nachtperiode als redelijk worden beschouwd.

2.4. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is de Afdeling van oordeel dat het college de omgeving van de inrichting ten onrechte heeft gekwalificeerd als rustige woonwijk met weinig verkeer. Op grond van de stukken, waaronder het deskundigenbericht, en het verhandelde ter zitting stelt de Afdeling vast dat dat de woningen nabij de inrichting aan de rand van een bosgebied zijn gelegen en dat zich in de nabijheid van de woningen geen intensief gebruikte verkeerswegen, industriële bedrijven of detailhandel bevinden. Gelet hierop komt de omgeving het meest overeen met een landelijke omgeving. De aanwezigheid van de spoorlijn Sittard-Maastricht, die op ongeveer 300 meter afstand van de inrichting is gelegen, doet hieraan niet af.

Het bestreden besluit berust in zoverre, in strijd met artikel 3:46 van de Awb, niet op een deugdelijke motivering.

2.5. De Afdeling overweegt voorts het volgende. Het college heeft de omgeving van de inrichting beschouwd als rustige woonwijk met weinig verkeer. De grenswaarden in voorschrift 2.1 zijn voor een aantal referentiepunten, zowel in de dag-, de avond- als de nachtperiode, hoger dan de richtwaarden die in hoofdstuk 4 van de Handreiking voor dit type omgeving worden aanbevolen.

In hoofdstuk 4 van de Handreiking is vermeld dat voor bestaande inrichtingen bij herziening van vergunningen de richtwaarden volgens van tabel 4 steeds opnieuw worden getoetst. Overschrijding van de richtwaarden is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) kan in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen.

Uit de stukken blijkt dat het college voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit onderzoek heeft laten verrichten naar het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Volgens het rapport "L95-omgevingsgeluidniveau Steegske te Geulle" van 14 april 2008 bedraagt het referentieniveau van het omgevingsgeluid ter plaatse van Steegske 2b ongeveer 35 dB(A) in de dag- en avondperiode en tussen de 28 en 37 dB(A) in de nachtperiode. Derhalve zijn de door het college vastgestelde grenswaarden voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in voorschrift 2.1 in ieder geval ten dele hoger dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Ook indien zou kunnen worden uitgegaan van een referentieniveau van ongeveer 43 dB(A) in de dagperiode, zoals het college in zijn nadere stuk van 20 maart 2009 en ter zitting heeft betoogd, is een aantal van de grenswaarden in voorschrift 2.1 hoger dan het referentieniveau van het omgevingsgeluid.

2.5.1. Een overschrijding van de richtwaarden en van het referentieniveau van het omgevingsgeluid kan volgens de Handreiking - tot een maximum etmaalwaarde van 55 dB(A) - in sommige gevallen toelaatbaar worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces waarbij de geluidbestrijdingskosten een belangrijke rol dienen te spelen. Naar het oordeel van de Afdeling geeft het bestreden besluit onvoldoende blijk van een dergelijke bestuurlijke afweging. Onder meer is het college in het bestreden besluit in het geheel niet ingegaan op de kosten van geluidbeperkende maatregelen en heeft het college niet nader onderbouwd waarom het treffen van verdere maatregelen ten aanzien van de bronvermogens of de overdracht van geluid niet realistisch is, zoals het college stelt. Hetgeen het college ter zitting naar voren heeft gebracht over de mogelijkheden en de effecten van het treffen van geluidbeperkende maatregelen en de daaraan verbonden kosten, kan niet gelden als een bestuurlijke afweging in de hiervoor bedoelde zin, nu een dergelijke afweging voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag dient te worden gemaakt. Gelet op het voorgaande heeft het college niet toereikend gemotiveerd waarom het een afwijking van de richtwaarden voor een rustige woonwijk met weinig verkeer aanvaardbaar acht. Deze ontoereikendheid van de motivering is des te sterker nu de omgeving - zoals onder 2.3.3 is overwogen - moet worden getypeerd als een landelijke omgeving, waarvoor lagere richtwaarden gelden, ten opzichte waarvan de bij het besluit van 15 april 2008 vastgestelde grenswaarden derhalve nog meer afwijken.

De Afdeling overweegt verder dat voor de activiteiten na 18.00 uur eerder nog geen vergunning was verleend. Het college is daarom bij zijn beoordeling in ieder geval in zoverre ten onrechte van de aanwezigheid van bestaande rechten uitgegaan.

Ook in zoverre berust het bestreden besluit, in strijd met artikel 3:46 van de Awb, niet op een deugdelijke motivering.

Deze beroepsgrond slaagt.

Conclusie

2.6. De beroepen van [appellant sub 1] en [appellant sub 3] tegen het besluit van 23 mei 2008 zijn gegrond. Nu [appellanten sub 2] blijkens hun beroepschrift de beroepsgronden van [appellant sub 1] tot de hunne hebben gemaakt, moet ook hun beroep worden geacht mede te zijn gericht tegen het besluit van 23 mei 2008 en is ook hun beroep tegen dit besluit gegrond. Het besluit van 23 mei 2008 dient te worden vernietigd.

De beroepen tegen het besluit van 15 april 2008 zijn eveneens gegrond. Nu het aspect geluidhinder bepalend is voor de vraag of voor de inrichting een vergunning, zoals aangevraagd, kan worden verleend, komt het besluit van 15 april 2008 in zijn geheel voor vernietiging in aanmerking. De overige beroepsgronden behoeven gelet hierop geen bespreking.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart de beroepen gegrond;

II. vernietigt de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Meerssen van 15 april 2008, kenmerk 2007/9092, en van 23 mei 2008;

III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen tot vergoeding van bij [appellant sub 1] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan [appellant sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen tot vergoeding van bij [appellanten sub 2] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan [appellanten sub 2] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander;

veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Meerssen tot vergoeding van bij [appellant sub 3] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Meerssen aan [appellant sub 3] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

IV. gelast dat de gemeente Meerssen aan appellanten het door hen voor de behandeling van de beroepen betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 1], € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellanten sub 2] en € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) voor [appellant sub 3] vergoedt, met dien verstande dat ten aanzien van [appellanten sub 2] betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de ander.

Aldus vastgesteld door mr. J.H. van Kreveld, voorzitter, en drs. H. Borstlap en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Teuben, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Kreveld w.g. Teuben
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009

483.