Uitspraak 200806373/1/H2


Volledige tekst

200806373/1/H2.
Datum uitspraak: 27 mei 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk, gevestigd te Katwijk,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juli 2008 in zaak nr. 07/7643 in het geding tussen:

appellante

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 30 juni 2004 heeft het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het college) aan de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk (hierna: de vennootschap) vergunning verleend voor het graven en dempen van water en het aanbrengen van diverse kunstwerken (fase 1 woningbouwproject Woerdblok) en daaraan het voorschrift verbonden dat de kosten voor krozen en baggeren worden afgekocht voor een bedrag van € 101.758,00.

Bij besluit van 2 november 2004 heeft het college het besluit van 30 juni 2004 gewijzigd maar daarbij het voorschrift inzake de afkoop gehandhaafd.

Bij besluit van 2 mei 2005 heeft het college vergunning verleend voor het graven en dempen van water en het aanbrengen van diverse kunstwerken (fase 2 woningbouwproject Woerdblok) en daaraan het voorschrift verbonden dat de kosten voor krozen en baggeren worden afgekocht voor een bedrag van € 31.395,55.

Bij besluit van 27 juni 2005 heeft het college het besluit van 2 mei 2005 gewijzigd en daarbij, voor zover thans van belang, het voorschrift inzake de afkoop gewijzigd in die zin dat de hoogte van het bedrag wordt bepaald op € 19.216,71.

Bij besluit van 3 september 2007 heeft het college het door de vennootschap tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 juli 2008, verzonden op 10 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het door de vennootschap daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de vennootschap bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 augustus 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2009, waar de vennootschap, vertegenwoordigd door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, en het college, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Algemene Keur van het hoogheemraadschap van Delfland (hierna: de keur) is het college bevoegd ter zake van de in deze keur gestelde gebods- en verbodsbepalingen schriftelijk vergunning te verlenen en een verleende vergunning te wijzigen of in te trekken.

Ingevolge het tweede lid kunnen aan een krachtens deze keur verleende vergunning voorschriften worden verbonden. Deze voorschriften mogen slechts strekken tot bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning is verleend.

Ingevolge artikel 93, eerste lid, aanhef en onder 2 en 3, is het, onverminderd het bepaalde in het Wetboek van Strafrecht, verboden, onverminderd het bepaalde in de Ontgrondingenwet en de Ontgrondingenverordening Zuid-Holland nieuwe wateren te graven of te hebben, dan wel wijziging te brengen in de loop of de afmetingen van de wateren of deze geheel of gedeeltelijk te vernauwen, te verkleinen, te verondiepen of te dempen, waaronder begrepen het maken van dammen.

Ingevolge artikel 1.4, derde lid, aanhef en onder b, van het Reglement voor het hoogheemraadschap van Delfland (hierna: het Reglement) is het hoogheemraadschap Delfland onderhoudsplichtig met betrekking tot het buitengewoon onderhoud van boezemwater breder dan 1,5 meter.

2.2. In het kader van het door de vennootschap uit te voeren woningbouwproject Woerdblok, waarvoor zij water moet dempen en kunstwerken als bedoeld in de Keur moet aanbrengen, heeft zij in overeenstemming met het college de 'Startnotitie Civiele Werken project Woerdblok in de gemeente Naaldwijk' en de 'Startnotitie hoogheemraadschap van Delfland, Project Woerdblok in de gemeente Naaldwijk' vastgesteld, teneinde voor aanvang van het project zekerheid te hebben over de eisen die het college zou stellen bij het verlenen van een ontheffing voor de noodzakelijke dempingen.

Een van de uitgangspunten van de met het college gemaakte afspraken is dat na realisering van het project 10% van het planoppervlak uit water dient te bestaan, waarbij het oppervlak van de aan te leggen boezem meetelt.

De vennootschap heeft omdat dit uitgangspunt slechts te verwezenlijken was indien nieuwe watergangen werden gegraven, vergunning gevraagd voor onder meer het graven van watergangen met een breedte van 1,5 meter of meer. Het college heeft bij voormelde besluiten de gevraagde vergunningen verleend en daaraan het voorschrift verbonden dat als afkoop van de voor het hoogheemraadschap Delfland toegenomen kosten voor buitengewoon onderhoud als gevolg van deze nieuw te graven watergangen eenmalig in totaal € 120.974,71 dient te worden betaald. De toename van de onderhoudskosten voor het hoogheemraadschap vloeit voort uit de, vergeleken bij de voordien bestaande situatie, toename van boezemwateren met een breedte groter dan 1,5 meter.

2.3. Het geschil is beperkt tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het college aan de vergunningen de voorwaarde tot afkoop van de kosten voor het onderhoud heeft mogen verbinden.

2.4. De rechtbank heeft - samengevat weergegeven - overwogen dat het college in beginsel financiële voorschriften aan de vergunning mag verbinden, mits is voldaan aan de aan de jurisprudentie van de Afdeling ontleende voorwaarden dat de verplichting een rechtstreekse bijdrage levert aan de doelstelling van de wettelijke regeling, dat de vergunning in het algemeen belang tot het heffen van een geldbedrag noodzaakt en dat niet is gebleken van een andere, uit hoofde van rechtsbescherming meer aanvaardbare mogelijkheid voor compensatie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de voorschriften aan deze voorwaarden voldoen. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de noodzaak tot watervermeerdering een rechtstreeks gevolg is van het door de vennootschap gewenste woningbouwproject en dat het opleggen van de financiële verplichting niet in strijd is met het rechtszekerheidsbeginsel.

2.5. De vennootschap bestrijdt deze overwegingen van de rechtbank. De eis van 10% water is niet in haar belang, doch vastgesteld in het kader van een algemeen waterstaatkundig belang. Het voordien aanwezige water bedroeg ook geen 10% van het planoppervlak, doch een veel kleiner gedeelte. Dat zij aan die eis tegemoet is gekomen kan dan ook niet meebrengen dat zij ook de kosten van onderhoud van die watergangen moet betalen. Daarvoor biedt artikel 5, tweede lid, van de Keur geen ruimte.

2.5.1. Ingevolge artikel 5, tweede lid, van de keur kan aan een vergunning een voorschrift worden verbonden; dat kan in beginsel ook een voorschrift zijn dat strekt tot betaling van een financiële compensatie. Het is aanvaardbaar te achten dat een dergelijke financiële compensatie wordt gevraagd voor het dempen van water indien compensatie in natura door het graven van watergangen voor de vergunninghouder niet mogelijk is en de financiële compensatie wordt gebruikt ter bescherming van het belang in verband waarmee de vergunning is verleend door het graven van watergangen elders. Het naast een compensatie in natura ook nog vragen van financiële compensatie voor toegenomen onderhoudskosten voor het hoogheemraadschap die het gevolg zijn van een dergelijke compensatie strekt niet tot bescherming van het belang in verband waarmee de vergunningen zijn verleend en gaat het bereik van artikel 5, tweede lid, van de keur daarom te buiten. Er bestaat evenmin een andere wettelijke grondslag voor de aan de vergunningen verbonden betalingsvoorschriften. Dat het graven van water heeft plaatsgevonden op grond van tussen de vennootschap en het college gemaakte afspraken en de vennootschap vanwege die afspraken vergunning heeft gevraagd voor het graven van water, maakt dit niet anders.

Nu voor de voorschriften die ertoe strekken dat de kosten voor krozen en baggeren worden afgekocht geen uitdrukkelijke wettelijke grondslag aanwezig is, heeft het college deze voorschriften ten onrechte aan de vergunningen van 2 november 2004 en 27 juni 2005 verbonden. De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 3 september 2007 gegrond verklaren, voor zover daarbij de in geding zijnde voorschriften voor het afkopen van het onderhoud zijn gehandhaafd. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op na te melden wijze zelf in de zaak voorzien.

2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 8 juli 2008 in zaak nr. 07/7643;

III. vernietigt het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland van 3 september 2007, kenmerk 658103, voor zover daarbij de aan de besluiten van 2 november 2004 en 27 juni 2005 verbonden voorschriften voor het afkopen van het onderhoud zijn gehandhaafd;

IV. herroept de besluiten van 30 juni 2004, kenmerk 447691/03.80244, 2 november 2004, kenmerk 447691/03.80244a, 2 mei 2005, kenmerk 528679/05.80184 en 27 juni 2005, kenmerk 536724/05.80184a, voor zover daaraan voorschriften voor het afkopen van het onderhoud zijn verbonden;

V. bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het besluit van 3 september 2007;

VI. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland tot vergoeding van bij de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk in verband met de behandeling van het bezwaar opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het hoogheemraadschap Delfland aan de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het hoogheemraadschap van Delfland tot vergoeding van bij de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het hoogheemraadschap Delfland aan de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VIII. gelast dat het hoogheemraadschap van Delfland aan de commanditaire vennootschap C.V. Woerdblok Naaldwijk het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 576,00 (zegge: vijfhonderdzesenzeventig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.R. Poot, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Poot
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 27 mei 2009

362.