Uitspraak 200505533/1


Volledige tekst

200505533/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting "Stichting Transnationale Universiteit te Limburg", gevestigd te Maastricht,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1862 van de rechtbank Maastricht van 17 mei 2005 in het geding tussen:

appellante

en

de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

1. Procesverloop

Bij brief van 11 november 2003 heeft de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (hierna: de Staatssecretaris) in reactie op het verzoek van appellante een viertal masteropleidingen aan te wijzen bij het Uitvoeringsbesluit Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW), aan haar in overweging gegeven om die masteropleidingen ter advies aan de Nationale Accreditatie Organisatie (hierna: de Nao) voor te leggen.

Bij besluit van 21 september 2004 heeft de Staatssecretaris het daartegen door appellante gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 17 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Maastricht (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juni 2005, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 14 juli 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief bij de Raad van State ingekomen op 6 september 2005 heeft de Staatssecretaris van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 april 2006, waar de Staatssecretaris, vertegenwoordigd door mr. H.J. Minkhorst en mr. M. Odijk, beiden ambtenaar bij de Centrale Financiële Instellingen, is verschenen. Appellante is met kennisgeving niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 89, eerste lid, van de Grondwet worden algemene maatregelen van bestuur bij koninklijk besluit vastgesteld.

Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder een besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.

Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, dient degene aan wie het recht is toegekend tegen een besluit beroep op een administratieve rechter in te stellen, alvorens beroep in te stellen tegen dat besluit bezwaar te maken.

Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.

Ingevolge artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW bedraagt de studielast van de bij algemene maatregel van bestuur (het Uitvoeringsbesluit WHW) aan te wijzen masteropleidingen in het wetenschappelijk onderwijs 120 studiepunten.

2.2. De rechtbank heeft de beslissing op bezwaar vernietigd, omdat de Staatssecretaris niet heeft onderkend dat voormelde brief van 11 november 2003 geen besluit inhoudt in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank heeft evenwel de rechtsgevolgen van de beslissing op bezwaar in stand gelaten, omdat de Staatssecretaris op een andere grond, te weten de grond dat ingevolge artikel 8:2, aanhef en onder a, van de Awb geen beroep kan worden ingesteld tegen een besluit inhoudende een algemeen verbindend voorschrift, het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk heeft verklaard.

2.3. Appellante betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de brief van 11 november 2003 geen besluit inhoudt in de zin van de Awb, en zo ten onrechte tot de conclusie is gekomen dat tegen die brief geen beroep als bedoeld in artikel 8:1 van de Awb openstaat.

2.3.1. Het betoog faalt. Bij brief van 13 december 2002 heeft de Staatssecretaris aan appellante medegedeeld dat registratie van een opleiding in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs als vijfjarige opleiding niet automatisch leidt tot een aanwijzing in de zin van artikel 7.4a, vijfde lid, van de WHW. De Staatssecretaris heeft appellante er vervolgens op gewezen dat hij voornemens is de Nao te belasten met advisering over de noodzaak dat een masteropleiding een grotere studielast heeft dan 60 ECTS studiepunten en appellante daarom in overweging gegeven de desbetreffende masteropleidingen aan de Nao voor te leggen voor advies over de gewenste cursusduur. De brief van 11 november 2003 is een herhaling van dat standpunt.

Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in deze brieven geen afwijzing van het verzoek van appellante ligt besloten en de brief van 11 november 2003 derhalve niet is gericht op rechtsgevolg, maar slechts mededelingen van feitelijke aard bevat over de door appellante te volgen procedure voor het bewerkstelligen van een aanwijzing van de desbetreffende masteropleidingen bij het Uitvoeringsbesluit WHW. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 89, eerste lid, van de Grondwet kon de Staatssecretaris, naar hij heeft bevestigd, ook niet beslissen op het verzoek van appellante tot aanwijzing van de masteropleidingen bij het Uitvoeringsbesluit WHW. De brief van 11 november 2003 houdt dan ook geen besluit in als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. De rechtbank is met juistheid tot de conclusie gekomen dat de Staatssecretaris het bezwaar terecht, zij het op onjuiste gronden, niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het betoog van appellante dat haar door dit oordeel rechtsbescherming door de bestuursrechter wordt ontzegd, kan niet tot een ander oordeel leiden, nu dit gevolg rechtstreeks voortvloeit uit de keuze van de wetgever geen rechtsbescherming door de bestuursrechter open te stellen tegen mededelingen die niet zijn gericht op rechtsgevolg.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Dijk w.g. Van Meurs-Heuvel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

47-362.