Uitspraak 200807301/1/H2


Volledige tekst

200807301/1/H2.
Datum uitspraak: 22 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad van de gemeente Zaanstad,
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 augustus 2008 in zaak nr. 07-1507 in het geding tussen:

[verzoekers]

en

de raad van de gemeente Zaanstad.

1. Procesverloop

Bij besluit van 20 oktober 2005 heeft de raad van de gemeente Zaanstad (hierna: de raad) een verzoek van [verzoekers] om vergoeding van planschade afgewezen.

Bij besluit van 25 januari 2007 heeft de raad het door [verzoekers] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 25 augustus 2008, verzonden op 28 augustus 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [verzoekers] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard en dit besluit vernietigd. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 1 oktober 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 7 oktober 2008.

[verzoekers] hebben een verweerschrift ingediend.

De raad heeft nadere stukken ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 maart 2009, waar de raad, vertegenwoordigd door mr. F. Marinus, ambtenaar in dienst van de gemeente, vergezeld van mr. J.H.J. van Erk, werkzaam bij de stichting Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, en [een der verzoekers], in persoon, zijn verschenen. De zaak is gezamenlijk behandeld met de zaken met nrs. 200807292/1 en 200807297/1.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dit artikel luidde ten tijde hier van belang, kent de gemeenteraad, voor zover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.1.1. Bij de beoordeling van een verzoek om planschadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dient een vergelijking te worden gemaakt tussen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregel en het voordien geldende planologische regime. Daarbij is wat het oude planologische regime betreft niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.2. [verzoekers], sinds 1985 eigenaren van het perceel met woning aan de Dorpsstraat 825 te Assendelft, hebben verzocht om vergoeding van de waardevermindering van hun woning als gevolg van het op 26 november 1998 door de raad vastgestelde bestemmingsplan "Saendelft" dat is goedgekeurd door gedeputeerde staten van Noord-Holland op 22 juni 1999. Dit plan voorziet in de oprichting van de woonwijken Seandelft-west en Saendelft-oost op de gronden ten noordwesten en zuidoosten van hun woning en in de aanleg van een ontsluitingsweg op de gronden tegenover hun woning.

2.2.1. Niet in geschil is dat [verzoekers] door de planologische wijziging in een nadeliger situatie zijn komen te verkeren en dientengevolge schade lijden.

Evenmin is nog in geschil dat ten tijde van de aankoop van hun woning de realisatie van de woonwijken Saendelft-west en Saendelft-oost voorzienbaar was en zij daarmee derhalve rekening hebben kunnen houden, zodat de raad de daardoor veroorzaakte schade voor hun rekening heeft mogen laten komen.

Het geschil betreft de vraag of de raad zich op het standpunt heeft mogen stellen dat ook de aanleg van de ontsluitingsweg tegenover hun woning voor [verzoekers] voorzienbaar was.

2.3. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het besluit van 25 januari 2007 moet worden vernietigd omdat de raad niet heeft onderkend dat de aanleg van een ontsluitingsweg tegenover de woning van [verzoekers] op grond van de "Structuurschets voor Zaanstad 1981" (hierna: de Structuurschets) niet voorzienbaar was.

2.3.1. Of sprake is van voorzienbaarheid moet worden beoordeeld aan de hand van het antwoord op de vraag of ten tijde van de aankoop van de onroerende zaak voor een redelijk denkend en handelend koper aanleiding bestond om rekening te houden met de kans dat de planologische situatie ter plaatse in ongunstige zin zou veranderen. Daarbij dient rekening te worden gehouden met concrete beleidsvoornemens die openbaar zijn gemaakt. Voor voorzienbaarheid is niet vereist dat een dergelijk beleidsvoornemen een formele status heeft.

2.3.2. De Structuurschets dient te worden beschouwd als een algemeen beleidskader tegen de achtergrond waarvan toekomstige plannen bekeken dienen te worden en biedt in dit geval voldoende inzicht in de aard, omvang en situering van de toekomstige woonlocatie. Een redelijk denkend en handelend koper kan er evenwel niet van uitgaan dat de Structuurschets een nauwkeurige uitwerking van de toekomstige invulling van het gebied behelst. De uiteindelijke invulling kan dan op verschillende punten anders worden. Derhalve kan aan de schets niet, zoals [verzoekers] hebben gesteld, een verwachting worden ontleend omtrent specifieke elementen, zoals in dit geval de locatie van de ontsluitingsweg en de benutting van de Dorpsstraat. Het ligt voor de hand dat een woonwijk ontsloten moet worden, zodat een redelijk denkend en handelend koper er niet zonder meer van mag uitgaan dat een ontsluitingsweg niet op de gronden tegenover zijn perceel zal worden aangelegd. Te minder niet in dit geval, waar op de gronden tegenover de woning van [verzoekers] in het verleden een landbouwweg was gesitueerd en de Dorpsstraat op de bij de Structuurschets behorende kaart is gemarkeerd als "concentratie van functies". De raad heeft zich derhalve op het standpunt mogen stellen dat ook met de aanleg van de ontsluitingsweg tegenover de woning van [verzoekers] ten tijde van de aankoop daarvan rekening diende te worden gehouden en derhalve sprake was van voorzienbaarheid op dit punt. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt derhalve.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 25 januari 2007 van de raad alsnog ongegrond verklaren.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 25 augustus 2008 in zaak nr. 07-1507;

III. verklaart het bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.U. Kallan, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 22 april 2009

344.