Uitspraak 200805638/1/H2


Volledige tekst

200805638/1/H2.
Datum uitspraak: 15 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch
appellant,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 juni 2008 in zaak nr. 06/3858 in het geding tussen:

[wederpartij]

en

de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand 's-Hertogenbosch (hierna: de raad) de aanvraag van [wederpartij] om een toevoeging rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 4 september 2006 heeft de raad het door [wederpartij] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 10 juni 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [wederpartij] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 4 september 2006 vernietigd en bepaald dat de raad een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 juli 2008, hoger beroep ingesteld.

[wederpartij] heeft een verweerschrift ingediend.

De raad heeft een nader stuk ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 maart 2009, waar [wederpartij], vertegenwoordigd door mr. P.Th. van Alkemade, advocaat te 's-Hertogenbosch, is verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) kan de raad de toevoeging weigeren indien de aanvraag betrekking heeft op een rechtsbelang ter zake waarvan de aanvrager aanspraak kan maken op rechtsbijstand op grond van een eerder afgegeven toevoeging.

Ingevolge artikel 32 geldt de toevoeging uitsluitend voor het rechtsbelang ter zake waarvoor zij is verleend en, in het geval van een procedure, voor de behandeling daarvan in één instantie, de tenuitvoerlegging van de rechterlijke uitspraak daaronder begrepen.

Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand (hierna: het Bvr 2000) wordt onder procedure verstaan, voor zover hier van belang, een zaak op het terrein van het bestuursrecht die aanhangig is gemaakt bij de minister van Justitie in het kader van het inbrengen van een zienswijze tegen het voornemen om een beslissing te nemen met betrekking tot een verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 39 en 41 van de Vreemdelingenwet.

Ingevolge artikel 5, tweede lid, voor zover hier van belang, zijn de artikelen 12 en 13, tweede lid, van overeenkomstige toepassing, indien de procedure is beëindigd voordat de in artikel 1 bedoelde instantie uitspraak of tussenuitspraak of een beslissing heeft genomen.

2.2. Het verzoek om toevoeging betreft het voeren van een beroepsprocedure asiel. De raad heeft dit afgewezen op de grond dat dit betrekking heeft op hetzelfde rechtsbelang als waarvoor eerder aan [wederpartij] de toevoeging is verleend met nummer 1DI9148 en dat met die toevoeging geen procedure als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr 2000 is gevoerd.

2.3. Niet in geschil is dat sprake is van hetzelfde rechtsbelang. Vast staat voorts dat [wederpartij] geen zienswijze heeft ingediend tegen het voornemen om een beslissing te nemen met betrekking tot haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel. Die aanvraag is op 9 februari 2006 afgewezen.

2.4. De raad betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat uit de artikel 1, aanhef en onder b, en 5, tweede lid, van het Bvr 2000 gelezen in samenhang met artikel 32 van de Wrb niet volgt dat geen sprake is van een procedure ingeval geen zienswijze is ingediend.

2.5. Blijkens de stukken is aan [wederpartij] op 14 december 2005 naar aanleiding van haar aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning asiel het voornemen tot afwijzing kenbaar gemaakt en is haar de gelegenheid geboden haar zienswijze schriftelijk naar voren te brengen. Van die gelegenheid heeft zij - zoals vermeld - geen gebruik gemaakt. Met de raad is de Afdeling van oordeel dat voor het bestaan van een procedure in de zin van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bvr 2000 bepalend is dat een zaak aanhangig is gemaakt in het kader van het inbrengen van een zienswijze tegen een voornemen. Aangezien de bepaling het aanhangig maken van een zaak verbindt met het inbrengen van een zienswijze kan deze niet anders worden begrepen dan dat voor het bestaan van een procedure over het voornemen om het verzoek om een verblijfsvergunning asiel af te wijzen, vereist is dat een zienswijze is ingediend. Nu dit niet is gebeurd is geen zaak aanhangig gemaakt en bestond er geen procedure in de zin van genoemde bepaling. Dat naar aanleiding van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel de voorgeschreven voornemenprocedure is gestart, maakt dus nog niet dat van een procedure in de hier bedoelde zin kan worden gesproken. De raad heeft zich bij het besluit op bezwaar van 4 september 2006 dan ook terecht op het standpunt gesteld dat voor de te voeren beroepsprocedure asiel gebruik kan worden gemaakt van de al verleende toevoeging met nummer 1DI9148.

Het betoog slaagt.

2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 4 september 2006 van de raad alsnog ongegrond verklaren.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 10 juni 2008 in zaak nr. 06/3858;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. S.F.M. Wortmann, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Meurs-Heuvel, ambtenaar van Staat.

w.g. Wortmann w.g. Van Meurs-Heuvel
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 15 april 2009

47-502.