Uitspraak 200804652/1


Volledige tekst

200804652/1.
Datum uitspraak: 8 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Haarlem van 6 mei 2008 in zaak
nr. 07/3438 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Heemstede.

1. Procesverloop

Bij besluiten van 20 oktober 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Heemstede (hierna: het college) aan [vergunninghoudster], met gebruikmaking van de bij besluit van 10 oktober 2006 verleende vrijstelling, bouwvergunning verleend voor vier urban villa's (appartementsgebouwen) bestaande uit 55 appartementen met parkeerkelder,16 vrijstaande woningen, 46 twee-onder-een-kapwoningen en 42 meer-onder-een-kapwoningen op het perceel, plaatselijk bekend als het terrein globaal achter de [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 12 april 2007 heeft het college het door [appellant] (hierna: [appellant]) daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Bij uitspraak van 6 mei 2008, verzonden op 7 mei 2008, heeft de rechtbank Haarlem (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 17 juni 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft [vergunninghoudster] een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 24 februari 2009, waar [appellant], en het college, vertegenwoordig door mr. A.E Hopman, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. A.J. Sewnandan Mishre en mr. R.J.G. Bäcker, advocaten te Rotterdam.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 7:1, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een belanghebbende tegen een besluit bezwaar maken.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt, dient een natuurlijk persoon een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat hij als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb dient te worden aangemerkt. De rechtbank heeft volgens [appellant] ten onrechte overwogen dat hij geen zicht heeft op het bouwplan. [appellant] voert daartoe aan dat hij vanuit zijn woning, vanaf de tweede verdieping, alsmede vanuit zijn tuin en vanaf zijn parkeerplaats zicht op een deel van het perceel heeft. [appellant] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het zichtcriterium gehanteerd kan worden bij de vraag of hij belanghebbende is en dat de door hem naar voren gebrachte belangen onvoldoende specifiek en onderscheidend zijn om hem als belanghebbende aan te merken. [appellant] verwacht dat hij als gevolg van het gerealiseerde bouwplan overlast zal ondervinden door een intensiever gebruik door het verkeer van de Zandvoortselaan, waardoor hij zijn wijk moeilijker zal kunnen verlaten, alsmede door geluidshinder en stank, dat er bij zijn woning problemen met het grondwater zullen ontstaan en dat er minder groen in de omgeving zal zijn.

2.2.1. Het betoog faalt. Tussen de woning van [appellant] en het perceel zijn woningen, een groenstrook en water gelegen. De afstand van de woning van [appellant] tot het perceel bedraagt hemelsbreed ongeveer 210 meter. Het enkele bestaan van zicht in een zo beperkte mate als gesteld door [appellant] maakt niet dat reeds hierom het belang van [appellant] rechtstreeks wordt geraakt door het besluit tot verlening van vrijstelling en bouwvergunning. De ruimtelijke uitstraling van het te realiseren bouwplan is voorts niet zodanig dat [appellant] daardoor direct in zijn belang wordt geraakt. Hierbij is de ligging van de woning van [appellant] ten opzichte van en de afstand tot het perceel in aanmerking genomen. De rechtbank heeft dan ook terecht geoordeeld dat [appellant] op juiste gronden in de beslissing op bezwaar niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. Hetgeen [appellant] voor het overige heeft aangevoerd leidt niet tot een ander oordeel.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. C.J.M. Schuyt en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. R.G.P. Oudenaller, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Oudenaller
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 8 april 2009

414-580.