Uitspraak 200809198/2/R2


Volledige tekst

200809198/2/R2.
Datum uitspraak: 3 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

de stichting Stichting Duindigt, gevestigd te Wassenaar, en [verzoeker], wonend te [woonplaats],
verzoekers,

en

het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 november 2008 heeft het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland (hierna: het college) beslist over de goedkeuring van het door de raad van de gemeente Wassenaar (hierna: de raad) bij besluit van 31 maart 2008 vastgestelde bestemmingsplan "Waalsdorperlaan Wassenaar" (hierna: het plan).

Tegen dit besluit hebben onder meer de stichting Stichting Duindigt (hierna: de stichting) en [verzoeker] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 februari 2009, beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 10 maart 2009, hebben de stichting en [verzoeker] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 27 maart 2009, waar de stichting en [verzoeker], vertegenwoordigd door prof. mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. W.J.E. van der Werf, advocaat te Den Haag, zijn verschenen. Voorts zijn daar als partij gehoord de raad, eveneens vertegenwoordigd door mr. W.J.E. van der Werf, en het gemeentebestuur van Den Haag, vertegenwoordigd door mr. H.J.M. Besselink, advocaat te Den Haag.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Het plan beoogt een planologische regeling te geven voor het verplaatsen van de ambassade van de Verenigde Staten van Amerika (hierna: de VS) van het Lange Voorhout in Den Haag naar een locatie aan de Waalsdorperlaan te Den Haag.

2.3. Directe aanleiding voor het verzoek om voorlopige voorziening is de stelling dat er thans of op korte termijn sprake is van sloopwerkzaamheden, de kap van bomen en de aanleg van een tijdelijke toegangsweg.

2.4. Namens het gemeentebestuur van Den Haag is aangegeven dat er op dit moment uitsluitend sloopwerkzaamheden plaatsvinden, in welk kader een tijdelijke toegangsweg wordt aangelegd. Deze werkzaamheden kunnen, aldus het gemeentebestuur, evenwel ook op basis van het voorgaande plan plaatsvinden.

2.5. De sloop van gebouwen, de kap van bomen en de aanleg van de tijdelijke weg, zo dat al binnen het plangebied gaat plaatsvinden, worden niet in het plan geregeld. Nu schorsing van het bestreden besluit genoemde werkzaamheden niet kan verhinderen, kan in de omstandigheid dat die werkzaamheden al plaatsvinden of binnenkort gaan plaatsvinden, wat daar ook van zij, geen spoedeisend belang zijn gelegen.

2.6. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is voorts gebleken dat naar verwachting in de tweede helft van dit jaar de gronden in het plangebied bouwrijp zullen worden gemaakt, zodanig dat de gronden eind 2009 bouwrijp kunnen worden opgeleverd en overgedragen aan de VS. In december 2008 hebben het gemeentebestuur van Den Haag en de VS een ruilovereenkomst ondertekend, waarin definitief is vastgelegd dat de gemeente de grond aan de Waalsdorperlaan verkoopt aan de VS en dat de VS het huidige ambassadegebouw verkopen aan de gemeente Den Haag. In de overeenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat de locatie aan de Waalsdorperlaan bestemd is voor diplomatieke doeleinden en dat die locatie en de daar op te richten opstallen uitsluitend mogen worden gebruikt overeenkomstig die bestemming. Ten aanzien van de werkzaamheden en ingrepen met een onomkeerbaar karakter heeft het gemeentebestuur van Den Haag, welke gemeente eigenaar is van nagenoeg het gehele grondgebied waarop het plangebied betrekking heeft, toegezegd dat daarvan twee maanden voordat deze een aanvang nemen melding wordt gedaan aan de Afdeling en de indieners van het verzoek om voorlopige voorziening.

2.7. De voorzitter verwacht dat ook de bodemzaak in de tweede helft van dit jaar zal kunnen worden afgerond. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening is door de Afdeling verzocht om begin juni een deskundigenbericht uit te brengen, waarna betrokkenen vier weken de tijd krijgen om hun zienswijze daarop naar voren te brengen. De Afdeling streeft er naar om kort na het sluiten van die termijn de bodemzaak voor een zitting te agenderen.

2.8. Gelet hierop zal de voorzitter thans beoordelen of de werkzaamheden die verband houden met het bouwrijp maken van de gronden in het plangebied en waarvan, zoals het gemeentebestuur van Den Haag ter zitting heeft meegedeeld, de aanvang wordt voorzien kort na de zomer, aanleiding geven om over te gaan tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.9. Het college en de raad hebben in de plantoelichting en het bestreden besluit gewezen op het bijzondere belang van het gemeentebestuur van Den Haag bij verplaatsing van de ambassade van de VS. Deze ambassade is thans gevestigd in het centrum van Den Haag. Sedert 11 september 2001 zijn overal in de wereld de veiligheidsmaatregelen rond de ambassades van de VS verscherpt, ook in Den Haag. Deze maatregelen hebben een ontwrichtend effect op de omgeving en de infrastructuur in dit deel van de binnenstad van Den Haag. De sindsdien in de openbare ruimte rond de ambassade getroffen maatregelen leiden tot overlast en vormen een ernstige aantasting van de kwaliteit van de monumentale omgeving en de bereikbaarheid en het functioneren van dit deel van de binnenstad. Daarbij komen de belemmeringen voor tram, auto, fiets en voetganger, parkeerproblemen omdat parkeergarages lastig te bereiken zijn, de uitstraling op de monumentale omgeving en de gevolgen voor het (culturele) uitgaansklimaat en grote evenementen in dit deel van het centrum. Bovendien zijn de door de Amerikaanse overheid gewenste veiligheidsmaatregelen onder meer door het ruimtebeslag op de huidige locatie niet te realiseren. De betrokken overheden zijn daarom al enkele jaren geleden op zoek gegaan naar een locatie waar de thans noodzakelijk geachte veiligheidsmaatregelen kunnen worden getroffen en die ook overigens voldoet aan de eisen die moeten worden gesteld aan de ambassade van de VS. De locatie die is voorzien in het huidige plan voldoet aan die eisen, aldus het college en de raad.

2.10. In hetgeen de stichting en [verzoeker] naar voren hebben gebracht ten aanzien van gebreken in het onderzoek dat is verricht naar de gevolgen van de realisatie van het plan voor het Habitatrichtlijngebied Meijendel en Berkheide en naar de beschermde soorten in het plangebied, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit op dit punt in de bodemprocedure niet in stand blijft. Daarbij neemt de voorzitter in aanmerking dat, blijkens de plantoelichting, genoemde Habitatrichtlijngebieden op ruim een kilometer afstand van het plangebied liggen en betrekt hij voorts de uitkomsten van de quickscan die in opdracht van de raad is uitgevoerd door, zo is ter zitting aangegeven, Kuiper compagnons.

2.11. Ook in hetgeen de stichting en [verzoeker] naar voren hebben gebracht omtrent de medebestemming "Archeologie en cultuurhistorie", die haar regeling vindt in artikel 11 van de planvoorschriften, bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat op voorhand moet worden aangenomen dat het bestreden besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven. Weliswaar valt het gehele plangebied onder het regime van artikel 11 van de planvoorschriften en is voor werkzaamheden die dieper gaan dan 0,3 m een aanlegvergunning nodig, maar naar het voorlopig oordeel van de voorzitter kan niet staande worden gehouden dat het systeem van verbod, vrijstelling en aanlegvergunning - zoals neergelegd in artikel 11 van de planvoorschriften - er uiteindelijk toe zal leiden dat, zoals door de stichting en [verzoeker] is betoogd, het plan niet uitvoerbaar is.

2.12. Ten aanzien van de gronden die zich richten tegen de planvoorschriften in de artikelen 1 en 8, tweede lid, sub 5, overweegt de voorzitter dat die naar zijn voorlopig oordeel er niet toe zullen leiden dat het bestreden besluit in de bodemzaak geheel voor vernietiging in aanmerking komt, zodanig dat de realisatie van de mogelijkheden die het plan biedt niet meer mogelijk zal zijn.

2.13. Ten behoeve van de verplaatsing naar de Waalsdorperlaan wordt door het Rijk een bedrag van € 5 miljoen ter beschikking gesteld aan de gemeente Den Haag, dat zal worden aangewend voor compensatie van de gebruiksmogelijkheden en waarden die door realisering van de ambassade aan de Waalsdorperlaan verminderen of verloren gaan en voor inpassing in de groenstructuur rondom de locatie, gelegen aan de rand van de Rijksbuffer en de Wassenaarse landgoederenzone. Dat, zoals de stichting en [verzoeker] hebben gesteld, het hier gaat om ongeoorloofde staatssteun, acht de voorzitter op voorhand niet aannemelijk. Zo dat overigens wel het geval zou zijn, acht de voorzitter niet aannemelijk dat het plan daarom niet uitvoerbaar zal zijn.

2.14. Naar het oordeel van de voorzitter leent de onderhavige procedure zich verder niet voor een diepgaand onderzoek naar de overige beroepsgronden die de stichting en [verzoeker] hebben aangevoerd. Ook deze dienen door de Afdeling in de bodemprocedure te worden onderzocht. De voorzitter merkt overigens op dat de stelling van de stichting en [verzoeker] dat op geen enkele wijze is verzekerd dat ter plaatse het nieuwe ambassadegebouw voor de VS zal worden gebouwd, zodat de vrees bestaat dat er alsnog een ander kantoorgebouw komt, gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting grondslag ontbeert. Zo deze beroepsgronden in de bodemprocedure doel zouden treffen, overweegt de voorzitter dat hij het niet aannemelijk acht dat als gevolg daarvan het realiseren van een ambassade in het plangebied, waar de werkzaamheden met betrekking tot het bouwrijp maken op zijn gericht, uiteindelijk niet mogelijk zal zijn.

2.15. Naar het oordeel van de voorzitter dient gelet op hetgeen in de voorgaande rechtsoverwegingen is overwogen aan de belangen die betrokken zijn bij het op de voorgenomen wijze bouwrijp maken van de gronden die zijn gelegen in het plangebied ter voorbereiding van de overdracht van die gronden aan de VS een groter gewicht te worden toegekend dan aan de belangen van de stichting en [verzoeker] bij toewijzing van het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.

2.16. Gelet op het vorenstaande dient het verzoek te worden afgewezen.

2.17. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M. Oosting, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Oosting w.g. Ouwehand
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2009

224.