Uitspraak 200804691/1


Volledige tekst

200804691/1.
Datum uitspraak: 1 april 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de vereniging 'Vereniging Surinaamse Nederlanders' en de vereniging 'Vereniging Van Reizigers', beide gevestigd te Nijmegen,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 23 april 2008 in zaak nr. 07/ 1100 in het geding tussen:

de vereniging 'Vereniging Surinaamse Nederlanders'

en

de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage.

1. Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage (hierna: de Raad voor Rechtsbijstand) een aanvraag van de vereniging 'Vereniging Surinaamse Nederlanders' (hierna: de VSN) om gesubsidieerde rechtsbijstand afgewezen.

Bij besluit van 21 december 2006 heeft de Raad voor Rechtsbijstand het daartegen door de VSN gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 23 april 2008, verzonden op 6 mei 2008, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank), voor zover thans van belang, het daartegen door de VSN ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 21 december 2006 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben de VSN en de vereniging 'Vereniging Van Reizigers' (hierna: de VVR) bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 16 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 15 september 2008.

De Raad voor Rechtsbijstand heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak aan de orde gesteld ter zitting op 4 februari 2009. De VVR en de VSN zijn niet ter zitting verschenen. De Raad voor Rechtsbijstand is met bericht niet ter zitting verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank.

De VSN heeft bij aanvraagformulier van 6 september 2006 bij de Raad voor Rechtsbijstand een Toevoeging Civiel aangevraagd. Het besluit van 18 september 2006 op de aanvraag is alleen aan de VSN gericht. Gesteld noch gebleken is dat een belang van de VVR rechtstreeks bij dit besluit is betrokken.

De conclusie is dat de VVR geen belanghebbende is als bedoeld in artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, gelezen in samenhang met artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). De VVR komt in deze zaak mitsdien niet het recht toe hoger beroep in te stellen. De Afdeling zal het hoger beroep van de VVR niet-ontvankelijk verklaren.

2.2. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: Wrb) wordt rechtsbijstand uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen aan natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen niet overschrijdt.

Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder d, wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon die is opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren.

2.3. De VSN heeft de toevoeging aangevraagd in verband met het voeren van een kort geding tegen de Staat der Nederlanden met als vordering dat de zogenoemde 100% controles van reizigers die op Schiphol aankomen met een vlucht uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba, worden gestaakt.

De Raad voor Rechtsbijstand heeft aan het besluit op bezwaar van 21 december 2006, waarbij het besluit van 18 september 2006 is gehandhaafd, ten grondslag gelegd, samengevat weergegeven, dat de VSN, gezien haar statutaire doelstelling en de wijze waarop zij deze tracht te bereiken, onder meer is opgericht met het doel juridische procedures te voeren. Volgens de Raad voor Rechtsbijstand is, gezien de kwestie waarvoor de toevoeging is aangevraagd, het te behartigen rechtsbelang een rechtstreeks uitvloeisel van die statutaire doelstelling, waarbij de noodzaak van juridische bijstand in de lijn der verwachtingen lag. Gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wbr diende volgens de Raad voor Rechtsbijstand hierom de afgifte van een toevoeging te worden geweigerd.

2.4. De rechtbank heeft overwogen, samengevat weergegeven en voor zover hier van belang, dat de Raad voor Rechtsbijstand de VSN ten onrechte in de bezwaarfase niet heeft gehoord. De rechtbank heeft daarom het besluit van 21 december 2006 vernietigd. De rechtbank heeft voorts bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven, omdat de hoorzitting, naar valt aan te nemen, niet tot een inhoudelijk andere beslissing op het bezwaar zou hebben geleid en dat besluit overigens de rechterlijke toets kan doorstaan.

2.5. De VSN betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de Raad voor Rechtsbijstand haar aanvraag ten onrechte op grond van artikel 12, aanhef en onder d, van de Wbr heeft afgewezen. Zij voert aan dat zij niet is opgericht met het statutaire doel juridische procedures te voeren. Verder voert zij aan dat de afwijzing in strijd is met artikel 6 van het Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM), omdat ten onrechte onderscheid is gemaakt tussen rechtspersonen en natuurlijke personen die een beroep doen op gefinancierde rechtsbijstand.

2.5.1. Anders dan de VSN betoogt, heeft de rechtbank terecht overwogen dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wbr op haar van toepassing is. Nu de VSN ingevolge artikel 2, tweede lid, aanhef en onder g, van haar statuten de in het eerste lid vermelde doeleinden mede beoogt te bereiken door het optreden als procespartij of als procesgemachtigde, is de Afdeling, evenals de rechtbank, van oordeel dat de VSN mede is opgericht voor het voeren van gerechtelijke procedures. Zoals de Afdeling ook heeft overwogen in de uitspraak van 12 maart 2008 in zaak nr. 200705710/1 doet aan dit oordeel niet af dat het voeren van dergelijke procedures niet in alle gevallen noodzakelijk is en hiernaast ook andere middelen worden ingezet. Zoals de Afdeling in die uitspraak ook heeft overwogen is in dit verband mede van belang dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb blijkt dat is beoogd dat een rechtspersoon slechts bij uitzondering aanspraak kan maken op van overheidswege gefinancierde rechtsbijstand (Kamerstukken II 1991-1992, 22609, nr. 3, blz. 17).

2.5.2. De rechtbank heeft verder met juistheid overwogen dat de uit artikel 6 van het EVRM volgende verplichting tot het bieden van effectieve toegang tot de rechter niet zover strekt dat daarom in dit geval aan de VSN een toevoeging had moeten worden toegekend. Daarbij is in aanmerking genomen dat het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: het EHRM) in de uitspraken van 15 februari 2005 inzake [partijen] tegen het Verenigd Koninkrijk, zaak nr. 68416/01, en van 13 maart 2007 inzake [partij] tegen Polen, zaak nr. 77765/01, (www.echr.coe.int) heeft overwogen dat het recht op toegang tot de rechter niet absoluut is, maar aan beperkingen mag worden onderworpen. Dergelijke beperkingen zijn volgens het EHRM niet in strijd met artikel 6 van het EVRM voor zover deze niet in essentie het recht op de toegang tot de rechter schaden, een gerechtvaardigd doel dienen en proportioneel zijn. Naar het oordeel van de Afdeling is in dit geval aan die vereisten voldaan. Daarbij is in aanmerking genomen dat rechtspersonen ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wbr in beginsel in aanmerking komen voor gefinancierde rechtsbijstand en dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wbr op zichzelf de toegang tot de rechter niet beperkt. Met de laatstvermelde bepaling wordt slechts voorkomen dat de beperkte publieke middelen voor gefinancierde rechtsbijstand moeten worden aangewend voor kosten van rechtsbijstand waarvan in redelijkheid kan worden aangenomen dat deze door de rechtspersoon zelf behoren te worden gedragen. In dit verband is van belang dat de Raad voor Rechtsbijstand onweersproken heeft gesteld dat het te behartigen rechtsbelang waarvoor de VSN de toevoeging heeft aangevraagd, een rechtstreeks uitvloeisel is van haar statutaire doelstellingen en dat de noodzaak van juridische bijstand reeds bij de oprichting van de rechtspersoon in de lijn der verwachtingen lag. Voorts is gesteld noch gebleken dat de gevolgen van de afwijzing voor de VSN onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel.
2.6. Verder betoogt de VSN dat de rechtbank ten onrechte de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2006 in stand heeft gelaten. Zij voert aan dat de rechtbank de zaak had moeten terugwijzen naar de Raad voor Rechtsbijstand, omdat de VSN ter zitting uitdrukkelijk geen toestemming heeft gegeven voor een inhoudelijke behandeling.

2.7. Ingevolge artikel 8:72, derde lid, van de Awb kan de rechtbank bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit of het vernietigde gedeelte daarvan geheel of gedeeltelijk in stand blijven. De rechtbank behoeft voor toepassing van deze bevoegdheid, anders dan de VSN meent, niet de toestemming van partijen. De Afdeling is verder, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, met de rechtbank van oordeel dat het alsnog horen in bezwaar niet tot een ander besluit zou hebben geleid. De rechtbank heeft daarom terecht bepaald dat de rechtsgevolgen van het besluit van 21 december 2006 in stand blijven.

2.8. Het betoog van de VSN dat de rechtbank de te vergoeden proceskosten te laag heeft vastgesteld, slaagt evenmin, reeds omdat de VSN op geen enkele wijze heeft onderbouwd waarom de proceskostenveroordeling door de rechtbank onjuist is.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van de vereniging 'Vereniging Van Reizigers' niet-ontvankelijk;

II. bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. C.J. Borman, leden, in tegenwoordigheid van mr. L. Groenendijk, ambtenaar van Staat.

w.g. Polak w.g. Groenendijk
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 april 2009

164-507.