Uitspraak 200509161/1


Volledige tekst

200509161/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[appellant], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2005 heeft verweerder het verzoek van appellant om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen met betrekking tot de inrichting van de vereniging "sport-, jacht- en kleiduiven schietvereniging 'De Bosduif'" (hierna: vereniging "De Bosduif") gelegen aan de Krimweg 1 te Koningsbosch, afgewezen.

Bij besluit van 3 oktober 2005, verzonden op 4 oktober 2005, heeft verweerder het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit heeft appellant bij brief van 2 november 2005, bij de Raad van State ingekomen op 3 november 2005, beroep ingesteld.

Bij brief van 12 december 2005 heeft verweerder een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 april 2006, waar appellant in persoon en bijgestaan door mr. R.A.M. Verkoijen, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord de vereniging "De Bosduif", vertegenwoordigd door mr. H.A.M. Lamers, P.H.G. Smeets en J.J.M. Roemen.

2. Overwegingen

2.1. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten, op dit geding van toepassing blijft.

2.2. In de inrichting wordt met hageljachtgeweren op kleiduiven geschoten. Bij besluit van 30 juli 1986 is krachtens de Hinderwet vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van de inrichting. Op 1 februari 2001 is een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer geaccepteerd voor het veranderen van de schietactiviteiten.

2.3. Het door appellant bij brief van 9 november 2004 gedane verzoek om toepassing van bestuurlijke handhavingsmiddelen heeft betrekking op geluidhinder als gevolg van het kleiduivenschieten op zowel zaterdag als zondag.

2.4. Appellant betoogt dat handhavend optreden is geboden, omdat door de vereniging "De Bosduif" artikel 8.1 van de Wet milieubeheer wordt overtreden. Volgens hem wordt in strijd met de op 30 juli 1986 verleende vergunning en de melding van 1 februari 2001 zowel op zaterdag als op zondag geschoten en wordt afgeweken van de maximaal toegestane schotfrequentie van 150 schoten per uur.

2.4.1. Verweerder stelt zich op het standpunt dat geen overtreding heeft plaatsgevonden, waartegen handhavend kan worden opgetreden. Naar zijn mening is het volgens de vigerende vergunning toegestaan om op zaterdag en zondag te schieten. Hiertoe verwijst hij naar de in de aanvraag om vergunning vermelde schiettijden. Verder stelt hij ten aanzien van de maximaal toegestane schotfrequentie dat de aanvraag om vergunning aldus moet worden geïnterpreteerd dat hieraan een norm van 275 schoten per uur kan worden ontleend.

2.4.2. In de aanvraag om vergunning van 31 oktober 1985 is vermeld dat elke zaterdag van 13.00 tot 16.00 uur, elke zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur en vijf zondagen per jaar van 10.00 tot 18.00 uur (wedstrijden) wordt geschoten.

In voorschrift 5, verbonden aan de op 30 juli 1986 verleende vergunning, is, voor zover hier van belang, bepaald dat de inrichting tijdens de periode van 1 mei tot 1 oktober enkel op zaterdagen van 14.00 tot 19.00 uur en tijdens de periode van 1 oktober tot 1 mei enkel op zaterdagen van 13.00 tot 16.30 uur geopend mag zijn; hiervan mag worden afgeweken gedurende maximaal acht zon- en feestdagen van 10.00 tot 18.00 uur.

De Afdeling stelt vast dat voorschrift 5 ten opzichte van de aanvraag een beperking van de schiettijden inhoudt. Naar het oordeel van de Afdeling moet dit voorschrift, gelet op de redactie ervan en gelezen in samenhang met de overige vergunningvoorschriften, als uitputtend worden beschouwd, zodat uitsluitend de hierin vermelde schiettijden vergund zijn. Dat dit voorschrift, zoals verweerder stelt, los van de praktijk staat en abusievelijk in de vergunning is opgenomen, kan niet tot een ander oordeel leiden; in de overwegingen van de vergunning is voor deze stelling geen enkel aanknopingspunt te vinden.

2.4.3. Op 1 februari 2001 is een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer voor onder meer een wijziging van de schiettijden geaccepteerd. In deze melding is bepaald dat elke zondag van 10.00 uur tot 13.00 uur, vijf zondagen per jaar van 10.00 tot 18.00 uur (wedstrijden) en op zaterdag slechts sporadisch wordt geschoten.

Bij brief van 5 augustus 2004 heeft de vereniging "De Bosduif" aan verweerder medegedeeld dat met ingang van 28 augustus 2004 weer wordt geschoten op zaterdag.

2.4.4. Niet in geschil is dat vanaf augustus 2004 op zowel zaterdag als zondag wordt geschoten. Nu noch de vergunning, noch de melding het schieten toestaan op zowel zaterdag als zondag, uitzonderingen daargelaten, hebben zich verscheidene overtredingen voorgedaan.

Wat de schotfrequentie betreft overweegt de Afdeling dat verweerder heeft erkend dat het aantal schoten de afgelopen jaren hoger heeft gelegen dan 275 schoten per uur. Daargelaten of verweerder er terecht van is uitgegaan dat in de vergunde situatie een frequentie van 275 in plaats van 150 schoten per uur is toegestaan, hebben zich in ieder geval ook in zoverre overtredingen voorgedaan.

2.5. Op grond van het vorenstaande stelt de Afdeling vast dat is gehandeld in strijd met artikel 8.1 van de Wet milieubeheer, zodat verweerder terzake handhavend kon optreden.

Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren, dit te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.

2.5.1. Verweerder stelt dat zich bijzondere omstandigheden voordoen op grond waarvan kon worden afgezien van handhavend optreden. Hij wijst er op dat reeds gedurende vele jaren op zaterdag en zondag wordt geschoten en dat de vereniging "De Bosduif" erop kon vertrouwen dat hiertegen niet zou worden opgetreden. Verder brengt verweerder naar voren dat appellant voorheen nooit eerder over geluidhinder heeft geklaagd. Naar zijn mening wegen de belangen van appellant minder zwaar dan die van de vereniging "De Bosduif". Daartoe stelt hij dat de schietvereniging van belang is vanwege haar regionale functie en grote recreatieve uitstraling voor de gemeente en dat bij handhaving het voortbestaan van de schietvereniging in het gedrang komt. Verder stelt hij dat de schietactiviteiten slechts beperkt zijn tot enkele uren per week en dat alternatieve betere schietlocaties niet voorhanden zijn. Verweerder wijst er daarnaast op dat vergunninghoudster reeds alle mogelijke en redelijkerwijs te treffen geluidbeperkende maatregelen getroffen heeft.

2.5.2. De Afdeling overweegt dat ten tijde van het nemen van het bestreden besluit geen concreet zicht op legalisatie bestond. Weliswaar heeft verweerder aangekondigd dat de vergunning zal worden geactualiseerd, maar ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was daartoe nog geen definitieve aanvraag ingediend.

Voorts zijn er geen termen aanwezig voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen, dat daarvan kon worden afgezien.

Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat aannemelijk is geworden dat de schietactiviteiten sinds augustus 2004 zijn uitgebreid en dat daarmee de geluidbelasting ter plaatse van de nabijgelegen woningen van derden verder is toegenomen, terwijl - zo blijkt uit het bestreden besluit - reeds in de vergunde situatie niet kon worden voldaan aan de door verweerder toegestane geluidniveaus. Dat appellant voorheen nooit eerder over geluidhinder heeft geklaagd, kan naar het oordeel van de Afdeling niet als argument gelden om zijn handhavingsverzoek op die grond af te wijzen. Verder valt niet in te zien dat de in beginsel bestaande aanspraak van appellant op handhaving van artikel 8.1 van de Wet milieubeheer moet wijken voor het (eventueel) bij de vereniging "De Bosduif" opgewekt vertrouwen dat geen bestuurlijke handhavingsmiddelen zouden worden getroffen. Dat het voortbestaan van de schietvereniging mogelijkerwijs door handhavend optreden in het gedrang komt, is - wat daarvan ook zij - ook geen omstandigheid die de weigering om van de bevoegdheid tot handhaving gebruik te maken, kan rechtvaardigen. Hetgeen verweerder voor het overige heeft aangevoerd levert evenmin een dergelijke, bijzondere omstandigheid op.

Verweerder heeft bij het bestreden besluit zijn besluit tot afwijzing van het verzoek van appellant dan ook ten onrechte gehandhaafd.

2.6. Het beroep is gegrond. De bestreden beslissing op bezwaar dient te worden vernietigd. Verweerder dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daartoe zal de Afdeling een termijn stellen.

2.7. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren van 3 oktober 2005, kenmerk 2005/4905;

III. draagt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren op binnen 6 weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen.

IV. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Echt-Susteren tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 687,27 (zegge: zeshonderdzevenentachtig euro en zevenentwintig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Echt-Susteren aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

V. gelast dat de gemeente Echt-Susteren aan appellant het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. W. Sorgdrager, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, ambtenaar van Staat.

w.g. Boll w.g. Toorenburg-Bovenkerk
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

334.