Uitspraak 200803773/1


Volledige tekst

200803773/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 april 2008 in zaak nr. 07/2128 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 september 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort (hierna: het college) [appellant] onder oplegging van een dwangsom gelast het gebruik van het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) in strijd met het bestemmingsplan binnen een termijn van vier maanden te staken en gestaakt te houden.

Bij besluit van 28 juni 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 23 mei 2008 hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 19 juni 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 januari 2009, waar [appellant], bijgestaan door G.G. Prinsen, en het college, vertegenwoordigd door mr. I.G. van den Konink, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Op het perceel staan loodsen die door een groothandel in reclameartikelen worden gebruikt voor opslag en distributie van reclameartikelen. Tevens vinden op het perceel productieactiviteiten plaats, zoals het bewerken of vermaken van reclameproducten.

2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Buitengebied Leusden 1996" (hierna: het bestemmingsplan) rusten op het perceel de bestemmingen "Agrarisch gebied met landschapswaarden (AL)" en "Wonen (m)". Het gebruik dat van het perceel wordt gemaakt is in strijd met deze bestemmingen.

2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het college bevoegd is handhavend op te treden, nu volgens [appellant] het in de last omschreven gebruik onder het overgangsrecht valt. Hij voert daartoe aan dat het college dat gebruik niet heeft gewraakt.

2.3.1. Ingevolge artikel 32, derde lid, van de planvoorschriften mag het gebruik dat op het tijdstip van het onherroepelijk worden van het plan van in het plan begrepen gronden en bouwwerken in afwijking van het plan -behoudens het in dit artikel bepaalde- wordt gemaakt, worden voortgezet en gewijzigd, mits daardoor de afwijkingen van het plan niet worden vergroot.

2.3.2. Niet in geschil is dat het bestemmingsplan onherroepelijk werd op 5 maart 1999. Evenmin is in geschil dat het perceel op die datum werd gebruikt voor de opslag en distributie van reclameartikelen en voor productieactiviteiten. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 10 juli 2002 in zaak nr. 200102089/1) strekt een overgangsbepaling als de onderhavige niet zover dat zij mede kan worden ingeroepen in een geval waarin het bevoegde bestuursorgaan onder vigeur van de vroegere regeling het in geding zijnde gebruik heeft gewraakt en rechtens kon wraken, en het gebruik desondanks is voortgezet. Voor wraking is voldoende dat betrokkene namens burgemeester en wethouders op ondubbelzinnige wijze te kennen wordt gegeven dat sprake is van illegaal gebruik. Bovendien moet aan betrokkene duidelijk zijn gemaakt dat in voortgezette overtreding van dit illegale gebruik niet zal worden berust.

Het college heeft [appellant] bij brief van 4 december 1995 meegedeeld dat het overweegt hem aan te schrijven om het met het bestemmingsplan strijdige gebruik te beëindigen en dat het hem, alvorens daaromtrent een besluit te nemen, in de gelegenheid stelt zijn zienswijze kenbaar te maken. [appellant] heeft bij brief van 15 januari 1996 zijn zienswijze gegeven. Hierop heeft op 26 januari 1996 een gesprek plaatsgevonden tussen een ambtenaar van de gemeente en [appellant], waarbij blijkens het gespreksverslag geen mededelingen namens het college zijn gedaan waaruit op enigerlei wijze kan worden afgeleid of in voortgezette overtreding van het verbod al of niet zal worden berust. Na toezending van het gespreksverslag aan [appellant] heeft hij van het college niets meer vernomen. Er is geen aanschrijving gevolgd, noch is hem op andere wijze duidelijk gemaakt dat in voortgezette overtreding niet wordt berust. Het college heeft op 29 mei 2006 opnieuw een brief aan [appellant] gestuurd met de mededeling dat is geconstateerd dat hij het perceel in strijd met het bestemmingsplan gebruikt, waarbij hij opnieuw in de gelegenheid is gesteld zienswijzen naar voren te brengen. Vervolgens is het besluit van 15 september 2006 genomen.

Onder de geschetste omstandigheden is niet voldaan aan de eis dat aan [appellant] destijds duidelijk is gemaakt dat het college niet in de overtreding zou berusten, zodat het gebruik van het perceel voor de opslag en distributie van reclameartikelen en voor productieactiviteiten vóór de peildatum niet is gewraakt. Op dat gebruik is derhalve, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, het in artikel 32, derde lid, van de planvoorschriften neergelegde overgangsrecht van toepassing, zodat het college niet bevoegd is daartegen handhavend op te treden. Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Gelet hierop zal de Afdeling het beroep van [appellant] tegen het besluit van 15 september 2006 van het college alsnog gegrond verklaren.

Dat besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het college zal een nieuw besluit op bezwaar moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 8 april 2008 in zaak nr. 07/2128;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Amersfoort van 28 juni 2007, kenmerk dia/fjd/jz/pk/2400149;

V. veroordeelt het college tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Amersfoort aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Amersfoort aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. A.J. Soede, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Soede
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009

270-543.