Uitspraak 200803717/1


Volledige tekst

200803717/1.
Datum uitspraak: 25 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/2750 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Opsterland.

1. Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Opsterland (hierna: het college) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het verbouwen van het voormalige bankgebouw op het perceel Ikewei 21 te Ureterp (hierna: het perceel).

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 14 april 2008, verzonden op 16 april 2008, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 23 mei 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 januari 2009, waar [appellant] in persoon en bijgestaan door mr. J. Nijenhuis, advocaat te Heerenveen, en het college, vertegenwoordigd door mr. P. Stevens, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is ter zitting Woonproject Friesland, vertegenwoordigd door P. Bakker, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingplan "Ureterp-Kom" rust op het perceel de bestemming "Bijzondere doeleinden".

Ingevolge artikel 9, lid A, onder 1.a., van de planvoorschriften, voor zover hier van belang, zijn de op de kaart aangewezen gronden voor bijzondere doeleinden bestemd voor gebouwen ten behoeve van onderwijsdoeleinden, sociaal-medische doeleinden en religieuze doeleinden. Gebruik ten behoeve van wonen is daarmee in strijd.

2.2. Het bouwplan betreft de verbouwing van een voormalig bankgebouw ten behoeve van het tijdelijke verblijf van personen met een verstandelijke handicap of met psychische problemen.

Het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het gebruik van de appartementen op de eerste verdieping van het gebouw zich verdraagt met de planologische bestemming.

[appellant] betoogt dat geen sprake is van gebruik ten behoeve van sociaal-medische doeleinden maar van zelfstandige bewoning, zodat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het gebruik van het perceel in overeenstemming is met de bestemming "Bijzondere doeleinden".

2.2.1. Ingevolge artikel 1, onder 19, van de planvoorschriften wordt in het bestemmingsplan onder woning verstaan: "een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden". Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in onder meer de uitspraak van 29 november 2006 in zaak nr. 200601720/1, verdragen, naast zelfstandige bewoning door een gezin, ook minder traditionele woonvormen zich met een woonbestemming, indien daarbij sprake is van nagenoeg zelfstandige bewoning.

2.2.2. Op de eerste verdieping van het gebouw bevinden zich drie appartementen voor tijdelijke huisvesting (maximaal één jaar) van mensen met een verstandelijke beperking of met psychische problemen. Elk appartement heeft een eigen woonkamer, slaapkamer, keuken, cv, berging en terras. Op de begane grond van het gebouw zijn spreek- en behandelruimtes en een ruimte voor dagactiviteiten aanwezig. Ter zitting is gebleken dat de appartementen een eigen toegang hebben; er is geen interne verbinding met de spreek- en behandelruimten en activiteitenruimte op de begane grond.

Uit de stukken en de ter zake ter zitting gegeven toelichting is gebleken dat het de bedoeling is dat de bewoners van de appartementen zo veel mogelijk zelfstandig functioneren. Zo nodig en desgewenst wordt hen begeleiding en zorg verleend in die zin dat overdag therapie en begeleide activiteiten worden aangeboden en 's nachts in een pand aan de overkant van het perceel een nachtdienst (slaapdienst) aanwezig is, die via een intercom kan worden opgeroepen. Het verblijf in de appartementen is weliswaar tijdelijk bedoeld maar het maakt geen deel uit van een verplicht begeleidings- en behandelingstraject dat is gericht op een beter functioneren van de bewoners tijdens en na afloop van dat verblijf. Gelet op deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat de relatie met de zorg en behandeling te gering en te vrijblijvend is om aan het wonen het zelfstandig karakter te ontnemen.

De conclusie is dat het gebruik van de appartementen op de eerste etage in planologisch opzicht moet worden aangemerkt als zelfstandig wonen en derhalve niet in overeenstemming is met de geldende bestemming "Bijzondere doeleinden".

2.3. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van het college van 23 oktober 2007 alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking. Het college dient een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

2.4. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 14 april 2008 in zaak nr. 07/2750;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Opsterland van 23 oktober 2007, kenmerk 20070326;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Opsterland tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 657,00 (zegge: zeshonderzevenenvijftig euro), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand en in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 689,00 (zegge: zeshondernegenentachtig euro), waarvan € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; deze dienen door de gemeente Opsterland aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat gemeente Opsterland aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 359,00 (zegge: driehonderdnegenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. W.D.M. van Diepenbeek, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.B. van der Maesen de Sombreff, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Van der Maesen de Sombreff
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2009

190-564.