Uitspraak 200505903/1


Volledige tekst

200505903/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05 / 454 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 26 mei 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Venlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 november 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Venlo (hierna: het college) het verzoek van appellant om een afschrift van het ambtelijk voorstel en andere documenten inzake de besluitvorming met betrekking tot het aan appellant bij brief van 21 juli 2004 gedane verzoek medewerking te verlenen aan een akoestisch onderzoek, ingewilligd met uitzondering van een passage en bijlagen.

Bij besluit van 22 februari 2005 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 mei 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 10 augustus 2005 heeft appellant toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb).

Bij brief van 20 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn op 20 januari 2006 nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 1 februari 2006, waar appellant in persoon, bijgestaan door zijn [broer] en vergezeld van zijn [vader], en het college, vertegenwoordigd door J.M.G. Vincken, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

2.2. Appellant exploiteert een meubelmakersbedrijf op het adres [locatie a] te Tegelen. Bij brief van 21 juli 2004 heeft het college appellant meegedeeld, samengevat weergegeven, dat zowel wat betreft appellants bedrijf als wat betreft de bewoning van de panden [locaties b en c] sprake is van met het geldende bestemmingsplan strijdig gebruik en dat niet is aangetoond dat appellants bedrijf voldoet aan de geluidsnormen neergelegd in het Besluit bouw- en houtbedrijven. Het college draagt appellant in deze brief op, medewerking te verlenen aan een op kosten van de gemeente uit te voeren akoestisch onderzoek, opdat aan de hand van de uitkomsten daarvan kan worden beoordeeld of appellants bedrijf voldoet aan de geluidsnormen. Indien blijkt dat het bedrijf aan die normen voldoet, is de gemeente in beginsel bereid medewerking te verlenen aan een procedure ingevolge artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening voor appellants bedrijf, aldus het college in de brief van 21 juli 2004.

Appellant heeft het college verzocht om openbaarmaking van het ambtelijk voorstel en andere documenten inzake de besluitvorming met betrekking tot deze brief.

2.3. Na met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis te hebben genomen van de niet aan appellant verstrekte informatie, stelt de Afdeling vast dat het college bij besluit van 29 november 2004, zoals gehandhaafd bij besluit op bezwaar, aan appellant het collegevoorstel van 20 juli 2004 nr. 04-17307 heeft verstrekt dat is getiteld: "Problematiek van het bedrijf Amphion aan de[locaties] in [plaats] in samenhang met het gebruik van twee voormalige bedrijfswoningen aan resp. [locaties b en c] te [plaats]", met uitzondering van een passage op bladzijde 5, doorlopend naar bladzijde 6, de bijlagen 8 en 9 en de vermelding van deze twee bijlagen op bladzijde 8. Openbaarmaking van deze passage en bijlagen heeft het college achterwege gelaten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob.

Zoals ter zitting aan de orde is gekomen, is, anders dan appellant kennelijk veronderstelt, de inhoud van bladzijde 7 van het collegevoorstel volledig aan appellant ter kennis gebracht.

2.4. Ter beoordeling staat of het college openbaarmaking van de niet verstrekte tekstpassage en bijlagen achterwege heeft kunnen laten.

De voorzieningenrechter heeft terecht overwogen dat het college daarbij diende af te wegen, het publieke belang bij openbaarmaking en het door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob te beschermen belang. Het betoog van appellant dat het college in deze procedure ten onrechte het publieke belang niet heeft meegewogen, leidt niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak nu het publieke belang bij openbaarmaking een belang is dat de Wob vooronderstelt, zodat de voorzieningenrechter het terecht in zijn oordeel over het bestreden besluit heeft betrokken.

2.5. In deze procedure staat slechts ter beoordeling of het college openbaarmaking van de tekstpassage en de bijlagen achterwege heeft mogen laten met een beroep op het in artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob genoemde belang. Dit brengt met zich dat vragen met betrekking tot de juistheid, de objectiviteit en de betrouwbaarheid van de informatie in dit geding niet aan de orde zijn. Het betoog van appellant dat de aan hem verstrekte en dus waarschijnlijk ook de niet aan hem verstrekte informatie een onjuiste weergave van feiten en omstandigheden bevat, welke doorwerkt in andere procedures en eventuele vervolgprocedures, kan reeds daarom geen doel treffen.

2.6. Het betoog van appellant dat het college ter motivering van zijn besluit slechts heeft volstaan met een verwijzing naar artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob en aldus niet heeft gemotiveerd waarom het belang van de gemeente zwaarder moet wegen dan het belang van openbaarmaking, slaagt evenmin. De voorzieningenrechter is op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college met de overweging dat openbaarmaking van de niet verstrekte informatie zal leiden tot onevenredige benadeling van het belang van de gemeente bij bescherming van haar (proces)positie, het besluit van een op zichzelf deugdelijke motivering heeft voorzien.

2.7. Appellant herhaalt in hoger beroep zijn betoog dat de procespositie van de gemeente geen door artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob beschermd belang is.

De Afdeling volgt appellant niet in dit betoog. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat de tekst noch de strekking van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob de conclusie rechtvaardigt dat het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente met het oog op haar procespositie geen belang kan zijn dat dit artikellid beoogt te beschermen. In zoverre appellant zijn betoog heeft doen steunen op de door hem genoemde uitspraken van de Afdeling berust dat betoog op een onjuiste lezing van die uitspraken.

2.8. De voorzieningenrechter is tot het oordeel gekomen dat het college bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid openbaarmaking van de niet ter kennis van appellant gebrachte passage en bijlagen achterwege heeft kunnen laten op de grond dat het belang van het verstrekken van informatie niet opweegt tegen het belang van het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.

Met betrekking tot het betoog van appellant, zoals ter zitting nader toegelicht, dat niet valt in te zien waarom het door het college ingeroepen belang zwaarder dient te wegen dan het belang van openbaarmaking, stelt de Afdeling, na met toepassing van artikel 8:29 van de Awb kennis te hebben genomen van de niet aan appellant openbaar gemaakte informatie, met de voorzieningenrechter vast dat de passage op bladzijde 5, doorlopend naar bladzijde 6 een beargumenteerde beschrijving bevat van enkele oplossingsrichtingen voor de in het collegevoorstel omschreven problematiek op grond van de Wet milieubeheer en de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Met de voorzieningenrechter is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat openbaarmaking van deze passage onevenredige gevolgen kan hebben voor de gemeente, zodat het college openbaarmaking van deze passage achterwege heeft mogen laten met een beroep op artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. Ditzelfde geldt voor de risico-analyse die als bijlage 8 is bijgevoegd en voor bijlage 9. De Afdeling stelt echter vast dat deze risico-analyse bijlagen bevat die bestaan uit openbare stukken, zoals delen van plankaarten en voorschriften behorend bij de bestemmingsplannen "Centrum Tegelen" en "Omgeving Hoogstraat/Veldstraat". Verstrekking aan appellant van deze openbare stukken heeft het college niet mogen weigeren met inroepen van het belang van het voorkomen van onevenredige benadeling van de gemeente. Het besluit van 22 februari 2005 dient in zoverre te worden vernietigd wegens strijd met artikel 10, tweede lid, aanhef en onder g, van de Wob. De voorzieningenrechter heeft dit niet onderkend.

2.9. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak komt in aanmerking voor vernietiging voor zover het betreft de in overweging 2.8 van de uitspraak van de Afdeling bedoelde openbare stukken. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van appellant gegrond verklaren voor zover dit betrekking heeft op deze stukken en het besluit op bezwaar in zoverre vernietigen.

2.10. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. vernietigt de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond van 26 mei 2005, AWB 05 / 454, voor zover betrekking hebbend op openbare stukken, als delen van plankaarten en voorschriften behorend bij bestemmingsplannen;

II. verklaart het bij de rechtbank door appellant ingestelde beroep gegrond, voor zover betrekking hebbend op deze openbare stukken;

III. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Venlo van 22 februari 2005, COBMJ/05538, in zoverre;

IV. bevestigt de aangevallen uitspraak voor het overige;

V. draagt het college van burgemeester en wethouders van Venlo op binnen drie weken na de verzending van deze uitspraak met inachtneming daarvan een nieuw besluit te nemen;

VI. gelast dat de gemeente Venlo aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep (€ 207,00) en het beroep (€ 138,00) betaalde griffierecht ten bedrage van € 345,00 (zegge: driehonderdvijfenveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Broodman
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006

204.