Uitspraak 200900407/2/M1


Volledige tekst

200900407/2/M1.
Datum uitspraak: 16 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

[verzoekers], wonend te [woonplaats],

en

het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 15 juli 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht (hierna: het college) de locatie nr.[…] in Oranjewijk vastgesteld voor een ondergrondse inzamelvoorziening voor huishoudelijk restafval (hierna: ondergrondse afvalcontainer). Dit besluit is op 24 juli 2008 ter inzage gelegd.

Bij besluit van 23 december 2008 heeft het college het door [verzoekers] hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Tegen dit besluit hebben [verzoekers] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 januari 2009, beroep ingesteld.
Bij deze brief hebben [verzoekers] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 2 maart 2009, waar [verzoekers], vertegenwoordigd door [gemachtigde], en het college, vertegenwoordigd door mr. Th.L. van Deursen, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. [verzoekers] kunnen zich niet verenigen met de aanwijzing van de parkeerplaats ter hoogte van [locatie], huisnummer […], te [plaats] als locatie nr. […] voor de plaatsing van een ondergrondse afvalcontainer. Zij voeren ondermeer aan dat de plaatsing ten koste gaat van een parkeerplaats, terwijl de parkeerdruk al hoog is. Dit zou in strijd zijn met de selectiecriteria die het college hanteert voor het vaststellen van locaties voor ondergrondse afvalcontainers. Voorts ligt de locatie volgens hen te dicht bij de woning met huisnummer […], op een afstand van slechts 5 meter van de voordeur en het slaapkamerraam. Als gevolg hiervan vrezen de bewoners van deze woning ernstige overlast te zullen ondervinden.

Volgens [verzoekers] kan gebruik worden gemaakt van een alternatieve locatie. Als het gebruik van een alternatieve locatie niet mogelijk is dient volgens [verzoekers] voor de afvalinzameling ter plaatse van dit deel van de [locatie] evenals in de aangrenzende straten gebruik te worden gemaakt van per huishouden beschikbaar te stellen verrijdbare afvalcontainers, de zogenaamde kliko's.

2.3. Het college betoogt dat het bij de keuze van de locaties onder meer is uitgegaan van de door het college vastgestelde notitie "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers". Naar aanleiding van het bezwaar van [verzoekers] zijn volgens het college alternatieve locaties onderzocht. Deze locaties zijn echter niet gekozen, omdat er obstakels, zoals kabels en leidingen en een riool, aanwezig zijn of omdat de loopafstand tot de ondergondse afvalcontainer vanaf enkele aangesloten woningen te groot zou worden. Voor een inzamelsysteem met gebruik van kliko's in plaats van ondergrondse afvalcontainers wordt slechts gebruik gemaakt in situaties die niet zijn in te passen in het beleid. In de aan de [locatie] grenzende straten is de situatie volgens het college anders dan ter plaatse van de [locatie], omdat een redelijke loopafstand tot de afvalcontainers daar niet te realiseren is. Nu er geen alternatieve locaties zijn en geen sprake is van een situatie waarin het gebruik van kliko's aangewezen zou zijn, is ervoor gekozen het opheffen van een parkeerplaats te accepteren en een relatief korte afstand tot een woonhuis aan te houden, aldus het college.

2.4. De in de "Criteria locatieonderzoek ondergrondse containers", opgenomen criteria houden onder meer in dat de loopafstand vanaf de aangesloten woningen tot de afvalcontainers zo klein mogelijk en maximaal 125 meter moet zijn, en dat het verleggen van kabels en leidingen tot een absoluut minimum beperkt moet worden. Daarnaast is het uitgangspunt opgenomen dat het behoud van parkeerplaatsen vóór loopafstand gaat.

2.5. De voorzitter overweegt dat bij de aanwijzing van locatie […] is afgeweken van het door het college gekozen uitgangspunt dat parkeerplaatsen vóór loopafstand gaan.

De voorzitter overweegt voorts dat in de straten onmiddellijk grenzend aan dit deel van de [locatie] geen gebruik zal worden gemaakt van een inzamelsysteem met ondergrondse afvalcontainers, maar van een inzamelsysteem met kliko's omdat een redelijke loopafstand tot de ondergrondse afvalcontainers aldaar niet te realiseren zou zijn. Naar het oordeel van de voorzitter blijkt uit de motivering van het besluit niet waarom het niet in de rede zou liggen om het gebied waar ingezameld wordt door middel van kliko's iets uit te breiden met dit deel van de [locatie], nu ook daar een redelijke loopafstand niet goed te realiseren lijkt met inachtneming van andere door het college geformuleerde criteria. De voorzitter neemt daarbij mede in aanmerking dat de afstand van de ondergrondse afvalcontainer tot het woonhuis met huisnummer […], ook in de opvatting van het college, vrij gering is en dat niet is gebleken dat de nadelige gevolgen van dit besluit voor de bewoners van dit adres zijn afgewogen tegen de met het besluit te dienen doelen. Naar het oordeel van de voorzitter berust het bestreden besluit gelet op het vorenstaande in strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet op een deugdelijke motivering. Gelet daarop ziet de voorzitter aanleiding de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.

2.6. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit op bezwaar van het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht van 23 december 2008, kenmerk 55352/61902, en het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Barendrecht van 15 juli 2008, kenmerk 51333, voor zover het betreft de vaststelling van de locatie van ondergrondse afvalcontainer nr. […];

II. gelast dat de gemeente Barendrecht aan [verzoekers] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 145,00 (zegge: honderdvijfenveertig euro) vergoedt, met dien verstande dat betaling aan een van hen bevrijdend werkt ten opzichte van de anderen.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Plambeck
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 maart 2009

159-539.