Uitspraak 200507265/1


Volledige tekst

200507265/1.
Datum uitspraak: 17 mei 2006.

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de Algemeen Directeur van de Dienst Wegverkeer,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/836 van de rechtbank Dordrecht van 8 juli 2005 in het geding tussen:

[wederpartij], gevestigd te [plaats],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 7 maart 2002 heeft appellant (hierna: de RDW) de aan [wederpartij] verleende erkenning voor het uitvoeren van periodieke keuringen van voertuigen boven 3500 kilogram op de keuringsplaats, gelegen aan de [locatie] te [plaats], voor de duur van zes weken ingetrokken.

Bij besluit van 4 juni 2002 is het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 30 juli 2004. verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Dordrecht (hierna: de rechtbank), voorzover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 4 juni 2002 vernietigd.

Bij besluit van 23 augustus 2004 heeft de RDW het tegen het besluit van 7 maart 2002 door [wederpartij] gemaakte bezwaar opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 8 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank, voorzover thans van belang, het daartegen door [wederpartij] ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 23 augustus 2004 vernietigd en een voorlopige voorziening getroffen dat de tijdelijke intrekking van de keuringsbevoegdheid niet mag worden geëffectueerd tot zes weken na de bekendmaking van het nieuwe besluit op bezwaar en voorts, indien [wederpartij] binnen zes weken daartegen beroep heeft ingesteld en dienaangaande een verzoek om voorlopige voorziening heeft ingediend, niet mag worden geëffectueerd totdat uitspraak is gedaan op dat verzoek. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de RDW bij brief van 17 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 12 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 februari 2006, waar de RDW, vertegenwoordigd door drs. J. Greidanus, werkzaam bij de Dienst Wegverkeer, en [wederpartij], vertegenwoordigd door [gemachtigde], bijgestaan door mr. R. Visser, advocaat te 's-Hertogenbosch, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 83, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de WVW 1994), voor zover thans van belang, kan de Dienst Wegverkeer aan een natuurlijke persoon of rechtspersoon een erkenning verlenen waardoor deze gerechtigd is keuringsrapporten af te geven voor motorrijtuigen en aanhangwagens, waarvoor artikel 72 geldt.

Ingevolge artikel 87, tweede lid, aanhef en onder f, van de WVW 1994 kan de Dienst Wegverkeer een erkenning intrekken of wijzigen indien degene aan wie de erkenning is verleend handelt in strijd met een of meer andere dan in de voorgaande onderdelen genoemde, uit de erkenning voortvloeiende verplichtingen.

In de Erkenningsregeling APK (Stcrt. 2000, 35) zijn regels neergelegd omtrent de erkenningseisen en erkenningsvoorschriften.

Ingevolge artikel 40, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK draagt de keurmeester er zorg voor dat de aan hem, ten behoeve van datacommunicatie, verstrekte pincode niet toegankelijk is voor anderen.

Ingevolge artikel 44, tweede lid, van de Erkenningsregeling APK wordt, alvorens tot het afmelden van een voertuig als bedoeld in het derde lid wordt overgegaan, door de keurmeester die het voertuig afmeldt nagegaan of de keuring heeft plaatsgevonden alsmede of aan de verplichtingen in artikel 43 is voldaan.

Ingevolge het derde lid, aanhef en onder a en h, van dit artikel wordt het voertuig door middel van datacommunicatie bij de Dienst Wegverkeer afgemeld onder verstrekking van het pasnummer en de pincode van de keurmeester en de bevestiging dat de in het tweede lid voorgeschreven controleverplichting is nagekomen, waarna na de acceptatie van de afmelding een transactiecode wordt weergegeven.

Ingevolge artikel 45, eerste lid, van de Erkenningsregeling APK gelden, indien het voertuig blijkens mededeling van de Dienst Wegverkeer aan een steekproef wordt onderworpen, de in het tweede tot en met zesde lid genoemde verplichtingen.

Ingevolge het vijfde lid, aanhef en onder d, van dit artikel wordt aan een steekproef alle medewerking verleend en worden de terzake door de Dienst Wegverkeer gegeven aanwijzingen in acht genomen. Onder alle medewerking wordt in ieder geval verstaan dat het voertuig ongeacht het tijdstip van de aanvang van de steekproef, niet uit de keuringsplaats wordt verwijderd gedurende de steekproef.

Ingevolge artikel 58, voor zover thans van belang, wordt, indien de in artikel 45, tweede, vierde en vijfde lid opgenomen voorschriften niet worden nageleefd, terstond begonnen met een procedure voor intrekking van de erkenning.

Met betrekking tot het toezicht op de APK-erkenninghouders en het opleggen van sancties voert de RDW beleid dat is neergelegd in Toezichtbeleidsbrieven, die aan elke erkenninghouder zijn verstrekt.

In bijlage 1 bij de Toezichtbeleidsbrief APK Erkenninghouders van 1 maart 2000 staat vermeld dat onder meer bij het niet verlenen van medewerking bij het toezicht door de RDW, bij onbevoegde ondertekening van het keuringsrapport en bij onbevoegd gebruik van de pincode van de keurmeester in beginsel een sanctie van tijdelijke intrekking van de erkenning voor de duur van twaalf weken volgt.

2.2. De rechtbank heeft in de bestreden uitspraak vastgesteld dat geen der partijen tegen haar uitspraak van 30 juli 2004 in beroep is gegaan en dat derhalve van de juistheid van de overwegingen in die uitspraak inzake de verwijtbaarheid van het handelen van de keurmeester aan [wederpartij] en de opgelegde sanctie dient te worden uitgegaan.

2.3. De RDW heeft betoogd dat de rechtbank heeft miskend dat zij de gronden die aan het besluit van 23 augustus 2004 ten grondslag zijn gelegd, in haar uitspraak van 30 juli 2004 niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud onrechtmatig heeft geacht. De uitspraak bood volgens appellant ruimte voor een nadere motivering van het eerder door hem ingenomen standpunt dat het handelen van de keurmeester [wederpartij] in dit geval verweten kan worden. De RDW heeft verder naar voren gebracht dat het testen van een nieuw geïnstalleerd applicatieprogramma door de boekhouder van [wederpartij], hoewel het geen dagelijkse bezigheid is, wel valt binnen de normale bedrijfsvoering.

2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in de uitspraak van 6 augustus 2003 in zaak no. 200206222/1 (AB 2003, 355) heeft het niet instellen van hoger beroep tegen de eerdere uitspraak van de rechtbank tot gevolg dat, indien in beroep tegen de nieuwe beslissing op bezwaar beroepsgronden worden aangevoerd die door de rechtbank in die eerdere uitspraak uitdrukkelijk en zonder voorbehoud zijn verworpen, de rechtbank van de juistheid van het eerder gegeven oordeel over die beroepsgronden heeft uit te gaan.

Aan dit oordeel ligt ten grondslag dat het ten tweede male beoordelen van door de rechtbank eerder uitdrukkelijk en zonder voorbehoud verworpen beroepsgronden het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend miskent. De rechtszekerheid brengt met zich dat het betrokken bestuursorgaan en belanghebbenden mogen uitgaan van de rechtmatigheid van het besluit, voor zover hiertegen beroepsgronden zijn gericht en de rechtbank deze uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen.
Tot een vergelijkbaar oordeel moet worden gekomen, indien een bestuursorgaan geen hoger beroep instelt tegen een uitspraak van de rechtbank waarin zij uitdrukkelijk en zonder voorbehoud een oordeel heeft gegeven ten aanzien van hetgeen het bestuursorgaan aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd. Ook in dat geval vergt het gezag van de rechterlijke uitspraak waartegen geen rechtsmiddel is aangewend dat in het vervolg van de procedure over, in dit geval, de aan De Ruijter opgelegde maatregel, wordt uitgegaan van de juistheid van de aan de vernietiging ten grondslag gelegde overwegingen.

2.3.2. De rechtbank heeft in de uitspraak van 30 juli 2004 overwogen dat niet op voorhand valt in te zien dat reeds het enkele feit van een foutieve afmelding in de onderhavige, door De Ruijter gestelde en niet door de RDW betwiste context die buiten de normale bedrijfsvoering ten aanzien van de uitvoering van APK-keuringen valt, zonder meer aan De Ruijter dan wel aan haar bedrijfsvoering verwijtbaar is.

De Afdeling stelt vast dat de rechtbank hier uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft vastgesteld dat het testen van een nieuw applicatieprogramma door de boekhouder van De Ruijter buiten de normale bedrijfsvoering valt. In zoverre heeft de rechtbank in de thans bestreden uitspraak daarom terecht verwezen naar haar eerdere uitspraak. Gelet op de woorden "op voorhand" in voornoemde rechtsoverweging is de Afdeling evenwel van oordeel dat de rechtbank in haar uitspraak van 30 juli 2004 niet uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft geoordeeld dat het enkele feit van de foutieve afmelding niet zonder meer aan De Ruijter dan wel aan haar bedrijfsvoering verwijtbaar is. De rechtbank mocht derhalve op dit punt niet volstaan met een verwijzing naar het eerder gegeven oordeel.

De Afdeling is van oordeel dat in voornoemde rechtsoverweging aan de RDW ruimte wordt gelaten voor een nadere motivering van zijn standpunt. Die ruimte heeft de RDW in het besluit op bezwaar van 23 augustus 2004 benut. In dit besluit heeft de RDW immers overwogen dat de erkenninghouder verantwoordelijk is voor een goede gang van zaken in de keuringsruimte en bij het gebruik van de datacommunicatie, dat uit het proces-verbaal van 19 februari 2002 is gebleken dat de boekhouder door gebrek aan specifieke kennis het voertuig heeft afgemeld, dat deze boekhouder toegang heeft gekregen tot het afmeldsysteem, zonder adequate begeleiding daarbij en dat hij het voertuig per abuis heeft kunnen afmelden omdat hij de beschikking had over de pincode van de keurmeester.
De rechtbank heeft ten onrechte geen inhoudelijk oordeel gegeven over de houdbaarheid in rechte van dit betoog.

2.4. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, overweegt de Afdeling als volgt.

2.5. Nu tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 juli 2004 geen hoger beroep is ingesteld diende het besluit van 23 augustus 2004 te worden genomen in overeenstemming met hetgeen de rechtbank in die uitspraak heeft geoordeeld. Omwille van de rechtszekerheid die is gediend met eerbiediging van die oordelen zal de Afdeling bij de beoordeling van het besluit van 23 augustus 2004 uitgaan van de jurisprudentie inzake de aard van de jegens [wederpartij] getroffen maatregel zoals die gold ten tijde van de uitspraak van 30 juli 2004 en derhalve ook van het toetsingskader voor een punitieve sanctie zoals de rechtbank dat heeft toegepast.

2.6. Onbetwist staat vast dat bij aankomst van de steekproefcontroleur op 6 februari 2002 herkeuring van het voertuig met het kenteken […] niet mogelijk was, daar het voertuig en het bij de afmelding behorende keuringsrapport niet aanwezig waren in de keuringsplaats van [wederpartij] en dat de keurmeester van [wederpartij] de aan hem verstrekte pincode beschikbaar heeft gesteld aan een andere persoon. In verband met deze feiten was de RDW bevoegd de verleende erkenning voor de duur van twee maal 12 weken in te trekken. In dit geval is de verleende erkenning voor de duur van zes weken ingetrokken. Reeds het door de keurmeester beschikbaar stellen van de aan hem verstrekte pincode aan een andere persoon kan de opgelegde sanctie rechtvaardigen. Uit het feit dat de erkenning voor slechts zes weken is ingetrokken blijkt dat rekening is gehouden met de omstandigheden van het geval. Het besluit op bezwaar van 23 augustus 2004 kan derhalve de in dit geval te verrichten toetsing doorstaan.

2.7. De Afdeling zal het beroep van [wederpartij] tegen het besluit van 23 augustus 2004 ongegrond verklaren.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Dordrecht van 8 juli 2005, Awb 04/836;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.M. van Angeren en mr. Ch.W. Mouton, Leden, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Klein
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2006.

176-440.