Uitspraak 200806000/1


Volledige tekst

200806000/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant A en appellant B], beiden wonend te [woonplaats], gemeente 's-Hertogenbosch,

tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2008 in zaak nr. 06/3355 in het geding tussen:

[appellant A]

en

het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Op 15 november 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van 's-Hertogenbosch (hierna: het college) besloten op het verzoek van [appellant A] om informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: de Wob) over de huistypologische ontwikkelingsanalyse waaraan in een stedenbouwkundig advies van 7 december 2004 is gerefereerd.

Bij brief van 21 december 2005 heeft [appellant A] bezwaar gemaakt tegen de door hem gestelde (fictieve) weigering van het college om de gevraagde informatie te verstrekken.

Bij besluit van 11 juli 2006 heeft het college het door [appellant A] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 3 juli 2008, verzonden op 7 juli 2008, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het door [appellant A] tegen het besluit op bezwaar ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak is door [appellant A] en [appellant B] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 5 augustus 2008, hoger beroep ingesteld.

[appellant A] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 28 januari 2009, waar [appellant A], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, ambtenaar in dienst bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 37, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, voor zover hier van belang, kan een belanghebbende bij de Afdeling hoger beroep instellen tegen een uitspraak van de rechtbank.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1.1. Het hoger beroep is mede ingesteld door [appellant B]. Deze heeft geen rechtstreeks belang bij het besluit op het verzoek van [appellant A] om informatieverstrekking op grond van de Wob. [appellant B] kan niet worden aangemerkt als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Het hoger beroep, voor zover door [appellant B] ingesteld, is niet-ontvankelijk.

2.2. De Afdeling stelt ambtshalve vast dat ten tijde van het maken van bezwaar door [appellant A] tegen de door hem gestelde weigering van het college om een besluit te nemen op zijn verzoek om informatie, dit besluit reeds was genomen. Het college heeft verzuimd het bezwaar, voor zover dat was gericht tegen het niet-tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank heeft nagelaten het besluit op bezwaar in zoverre te vernietigen.

2.2.1. Het hoger beroep van [appellant A] is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit op bezwaar van 11 juli 2006 te vernietigen voor zover het college het bezwaar tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op het verzoek om informatie van [appellant A] ongegrond heeft verklaard. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 11 juli 2006 in zoverre alsnog gegrond verklaren. Het bij de rechtbank bestreden besluit op bezwaar komt in zoverre eveneens voor vernietiging in aanmerking. De Afdeling zal op hierna te melden wijze in de zaak voorzien en bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit van 11 juli 2006, voor zover dat is vernietigd.

2.3. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, verstrekt het bestuursorgaan de informatie met betrekking tot de documenten die de verlangde informatie bevatten door:

a. kopie ervan te geven of de letterlijke inhoud ervan in andere vorm te verstrekken,

b. kennisneming van de inhoud toe te staan,

c. een uittreksel of een samenvatting van de inhoud te geven, of

d. inlichtingen daaruit te verschaffen.

Ingevolge het tweede lid verstrekt het bestuursorgaan de informatie in de door de verzoeker verzochte vorm, tenzij:

a. het verstrekken van de informatie in die vorm redelijkerwijs niet gevergd kan worden;

b. de informatie reeds in een andere, voor de verzoeker gemakkelijk toegankelijke vorm voor het publiek beschikbaar is.

Ingevolge artikel 8, eerste lid, verschaft het bestuursorgaan dat het rechtstreeks aangaat uit eigen beweging informatie over het beleid, de voorbereiding en de uitvoering daaronder begrepen, zodra dat in het belang is van een goede en democratische bestuursvoering.

Ingevolge het tweede lid draagt het bestuursorgaan er zorg voor dat de informatie wordt verschaft in begrijpelijke vorm, op zodanige wijze, dat belanghebbende en belangstellende burgers zoveel mogelijk worden bereikt en op zodanige tijdstippen, dat deze hun inzichten tijdig ter kennis van het bestuursorgaan kunnen brengen.

2.4. De rechtbank heeft overwogen dat het college, door [appellant A] in de gelegenheid te stellen het archief van de afdeling Bouwhistorie van de gemeente in te zien, aan het verzoek om informatie heeft voldaan en dat van het college niet kon worden gevergd de informatie in de door [appellant A] gewenste vorm, een op schrift te stellen huistypologische ontwikkelingsanalyse, te verstrekken.

2.5. [appellant A] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college niet heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting. Volgens [appellant A] dient het college ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Wob dan wel de Awb inzichtelijk te maken in welke documenten binnen het geheel van de in het archief aanwezige stukken de gewenste informatie is neergelegd. Deze informatie kan naar het oordeel van [appellant A] relatief eenvoudig nader op schrift worden gesteld, aangezien deze reeds aan het stedenbouwkundig advies van 7 december 2004 ten grondslag is gelegd.

2.5.1. Dit betoog slaagt niet. Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Wob dient de verzochte informatie betrekking te hebben op gegevens neergelegd in documenten. Onbestreden staat vast dat, buiten de in het archief aanwezige stukken, het college niet beschikt over documenten die betrekking hebben op de door [appellant A] gevraagde informatie. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat het college met de verwijzing naar de stukken in het archief heeft voldaan aan de op het college ingevolge de Wob rustende informatieverplichting. Het college was niet gehouden informatie op de door [appellant A] voorgestane wijze te vergaren dan wel daarover een document op te maken of te laten maken. Artikel 8, tweede lid, van de Wob is niet van toepassing aangezien deze bepaling betrekking heeft op informatie die door een bestuursorgaan uit eigen beweging wordt gegeven, niet op informatie op verzoek, zoals in dit geval. Anders dan [appellant A] aanvoert, verplicht ook de Awb niet tot het bijeenbrengen en op schrift stellen door het college van de gevraagde informatie.

2.6. [appellant A] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte is voorbijgegaan aan hetgeen door hem, onder verwijzing naar de artikelen 3:46 en 3:48, tweede lid, van de Awb, in beroep is aangevoerd ten aanzien van de noodzaak dat door het college het stedenbouwkundig advies van 7 december 2004 aanvullend wordt gemotiveerd. Deze aanvulling acht [appellant A] onontbeerlijk voor de onderbouwing van zijn standpunt in een schadeprocedure.

2.6.1. Ook dit betoog faalt. Aanvulling van de motivering van het stedenbouwkundig advies van 7 december 2004 valt buiten de omvang van dit geding. Door de rechtbank is hieraan dan ook terecht en op goede gronden voorbijgegaan.

2.7. De aangevallen uitspraak dient, met inachtneming van hetgeen onder 2.2.1. is overwogen, voor het overige te worden bevestigd.

2.8. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van [appellant B] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het hoger beroep van [appellant A] gegrond;

III. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Hertogenbosch van 3 juli 2008 in zaak nr. 06/3355, voor zover de rechtbank heeft nagelaten het besluit op bezwaar van 11 juli 2006 te vernietigen voor zover het college het bezwaar tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het verzoek om informatie van [appellant A] ongegrond heeft verklaard;

IV. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep in zoverre gegrond;

V. vernietigt het besluit op bezwaar van het college van 11 juli 2006, in zoverre;

VI. verklaart het bezwaar van [appellant A] van 21 december 2005 in zoverre niet-ontvankelijk;

VII. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het besluit op bezwaar van 11 juli 2006, voor zover dat is vernietigd;

VIII. bevestigt de aangevallen uitspraak, voor het overige;

IX. gelast dat de gemeente 's-Hertogenbosch aan [appellant A] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. W. van Hardeveld, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Hardeveld
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009

312-598.