Uitspraak 200805204/1, 200805298/1, 200805197/1 en 200809167/1


Volledige tekst

200805204/1, 200805298/1, 200805197/1 en 200809167/1.
Datum uitspraak: 11 maart 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellanten sub 1],
2. [appellant sub 2],
3. [appellanten sub 3], en
4. [appellant sub 4]
allen wonend te Groningen,

tegen de uitspraken van de rechtbank Groningen van 20 mei 2008 in de zaken nrs. 07/1063, 07/1013, 07/1062 en van 28 november 2008 in zaak nr. 07/1076 in de gedingen tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Groningen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 14 september 2007, dat is voorbereid met toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, heeft het college van burgemeester en wethouders van Groningen (hierna: het college) aan Junte Beheer B.V. vrijstelling en bouwvergunning eerste fase verleend voor het vergroten van het pand op het perceel Praediniussingel 2-4 te Groningen (hierna: het perceel).

Bij uitspraken van 20 mei 2008, verzonden op 28 en 29 mei 2008, heeft de rechtbank Groningen (hierna: de rechtbank) de door [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] daartegen ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 28 november 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant sub 4] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraken zijn aangehecht.

Tegen eerstgenoemde uitspraken hebben [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] bij brieven, bij de Raad van State ingekomen op 8 juli 2008, hoger beroep ingesteld. Tegen laatstgenoemde uitspraak heeft [appellant sub 4] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 22 december 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft verweerschriften ingediend.

De Afdeling heeft de zaken ter zitting behandeld op 17 februari 2009, waar [appellanten sub 1], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E. Bakker en ing. R.R. Woltjes, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar Junte Beheer B.V., vertegenwoordigd door ing. J.G. van der Zwaag, gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het bouwplan waarvoor vergunning is verleend en dat is weergegeven op de bouwtekeningen die zich bij de aanvraag om bouwvergunning bevonden, voorziet in het oprichten van een donker gekleurd gebouw op het perceel aan de achterzijde van een zich reeds op het perceel bevindend pand. In het gebouw en het zich op het perceel bevindende pand zullen acht appartementen worden verwezenlijkt. De bebouwingshoogte van het gebouw is circa 16,5 m.

2.2. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Binnenstad 1995" (hierna: het bestemmingsplan). Het college heeft daarvan met toepassing van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling verleend.

2.3. [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat het college in redelijkheid vrijstelling heeft kunnen verlenen voor het bouwplan.

Daartoe voeren [appellanten sub 3] aan dat op het perceel een lager gebouw in een andere kleur zou kunnen worden gebouwd.

Daartoe voeren [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] voorts aan dat de privacy, alsmede het uitzicht en de lichttoetreding in hun woning als gevolg van het bouwplan afneemt.

Verder voeren [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] aan dat de waarde van hun woningen als gevolg van het bouwplan zal dalen.

2.3.1. De rechtbank heeft terecht overwogen dat het college dient te beslissen omtrent het verlenen van vrijstelling aan het bouwplan, waarvoor vrijstelling is gevraagd. Indien een bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Daarvan is niet gebleken.

2.3.2. De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het college het belang van Junte Beheer B.V. heeft kunnen laten prevaleren boven het belang van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] bij behoud van dezelfde mate van privacy, uitzicht en lichttoetreding in en vanuit hun woning. Daarbij is van belang, dat het college bij de bevoegdheid om al dan niet vrijstelling te verlenen over een ruime mate van beslissingsruimte beschikt. De rechtbank heeft terecht in aanmerking genomen dat aan bestaand uitzicht geen blijvende rechten kunnen worden ontleend en dat het college zich op het standpunt mocht stellen dat [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] dit te minder kunnen, nu zij ervoor hebben gekozen in de binnenstad van Groningen te wonen. Voorts heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat het uitzicht van [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] naar het zuiden vrij blijft en dat het college het wonen in het centrum in het duurdere segment wil bevorderen. Ook heeft de rechtbank terecht in aanmerking genomen dat de afstand tussen de woning van [appellant sub 2] en het perceel relatief groot is. Geen grond bestaat voor het oordeel dat de rechtbank, die over de bouwtekeningen beschikte, niet heeft onderkend dat het bouwplan hoger is dan het pand dat zich reeds op het perceel bevindt.

2.3.3. Voor zover [appellanten sub 3] en [appellant sub 2] van mening zijn dat hun woningen in waarde zullen dalen door het bouwplan, kunnen zij in een afzonderlijke procedure om een tegemoetkoming in de planschade op grond van artikel 6.1. van de Wet ruimtelijke ordening vragen.

2.3.4. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid vrijstelling voor het bouwplan heeft kunnen verlenen.

2.4. [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] betogen dat de rechtbank heeft miskend dat het bouwplan in strijd is met redelijke eisen van welstand. Huns inziens wordt niet voldaan aan de criteria uit de welstandsnota "Gemeente Groningen" (hierna: de welstandsnota). [appellant sub 2] en [appellant sub 4] voeren in dat kader aan dat het bouwplan niet is getoetst aan de knooppunt- en netwerkcriteria uit de welstandsnota.

2.4.1. Gelet op het bepaalde in artikel 44, aanhef en onder d, van de Woningwet in samenhang met artikel 12, eerste lid, van die wet staat slechts ter beoordeling de vraag of het college in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het bouwwerk in overeenstemming is met redelijke eisen van welstand. Het college mag, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis toekennen. Het overnemen van een welstandsadvies behoeft in de regel geen nadere toelichting, tenzij de aanvrager of een derde-belanghebbende een tegenadvies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie. Dit is slechts anders indien het advies van de welstandscommissie naar inhoud en wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het college dit niet - of niet zonder meer - aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen.

De Commissie voor de Welstandszorg (hierna: de welstandscommissie) heeft op 11 mei 2007 aan de hand van de welstandsnota een gemotiveerd positief advies omtrent het bouwplan gegeven, waarin onder meer is ingegaan op het kleurgebruik. In een nadere reactie heeft de welstandscommissie aangegeven dat de knooppunt- en netwerkcriteria geen nieuwe gezichtspunten bieden dan al genoemd vanuit de contextuele benadering, namelijk het beschermd stadsgezicht, de belangrijke openbare ruimte en de grote zichtbaarheid van het bouwplan. Nu [appellanten sub 1], [appellant sub 2], [appellanten sub 3] en [appellant sub 4] voorts geen tegenadvies hebben overgelegd van een ander deskundig te achten persoon of instantie, heeft het college in redelijkheid het advies van de welstandscommissie aan zijn besluit ten grondslag kunnen leggen.

2.4.2. Gelet op het vorenstaande, heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college ten onrechte bouwvergunning eerste fase voor het bouwplan heeft verleend.

2.5. De hoger beroepen zijn ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraken.

Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, voorzitter, en mr. S.F.M. Wortmann en mr. C.J.M. Schuyt, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.W.J. Sloots, ambtenaar van Staat.

w.g. Slump w.g. Sloots
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 11 maart 2009

499.