Uitspraak 200506631/1


Volledige tekst

200506631/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], erfopvolgster van [appellant], te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 04/614 van de rechtbank Roermond van
6 juni 2005 in het geding tussen:

[appellant]

en

de raad van de gemeente Haelen.

1. Procesverloop

Bij besluit van 29 september 2003 heeft de raad van de gemeente Haelen (hierna: de gemeenteraad) een verzoek van [appellant] om vergoeding van schade als bedoeld in artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: de WRO) afgewezen.

Bij besluit van 5 april 2004 heeft de gemeenteraad, in overeenstemming met het door de commissie voor bezwaarschriften op 26 februari 2004 uitgebrachte advies, het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juni 2005, verzonden op 17 juni 2005, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief van 28 juli 2005, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brieven van 8 september 2005 en 19 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Op 3 september 2005 is [appellant] overleden. [appellante] heeft verklaard de beroepsprocedure als erfopvolgster voort te zetten.

Bij brief van 15 december 2005 heeft de gemeenteraad van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 maart 2006, waar appellante in persoon, bijgestaan door ing. A.M.L. van Rooij, gemachtigde, en de gemeenteraad, vertegenwoordigd door J.C.D. Stoop, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de WRO, zoals dit luidde ten tijde hier van belang en voor zover hier van belang, kent de gemeenteraad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Appellante stelt schade te hebben geleden door het van kracht worden van het bestemmingsplan "Omleiding Maascentrale" omdat de woning aan de [locatie] te [plaats] (hierna: de woning) ten gevolge daarvan per 1 september 1999 is verkocht voor een bedrag van ƒ 45.000,-- lager dan de taxatiewaarde.

2.3. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 15 januari 2003, no. 2000200342/1 (JB 2003, 67) geoordeeld dat - anders dan voorheen - voor de vraag welke datum als peildatum voor een beweerdelijk schadeveroorzakend planologisch besluit heeft te gelden, uitgegaan moet worden van het moment waarop het besluit rechtskracht heeft verkregen. Dat moment is ingevolge het bepaalde in artikel 28, zevende lid, van de WRO gelegen op de dag na die waarop de beroepstermijn afloopt. Dit is alleen anders indien, zoals in onderhavige geval, binnen de beroepstermijn bij de voorzitter van de Afdeling een voorlopige voorziening is ingediend. Hetgeen appellante in dat verband naar voren heeft gebracht, geeft geen aanleiding om voor het vaststellen van de peildatum van een andere datum uit te gaan.

2.4. Het op 15 juni 1999 door de gemeenteraad vastgestelde en op 25 januari 2000 door Gedeputeerde Staten van Limburg goedgekeurde bestemmingsplan heeft rechtskracht gekregen op 6 december 2000, de dag waarop de voorzitter van de Afdeling het verzoek om voorlopige voorziening heeft afgewezen. De peildatum is derhalve 6 december 2000.

2.5. Bij notariële akte van 1 september 1999 is de eigendom van de woning overgedragen aan [partij].

2.6. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de gemeenteraad het verzoek om schadevergoeding terecht heeft afgewezen. Artikel 49 van de WRO biedt uitsluitend een grondslag voor vergoeding van schade geleden ten gevolge van een planologische maatregel, nadat die maatregel rechtskracht heeft gekregen. De schade geleden voordat de schadetoebrengende planologische verandering op 6 december 2000 rechtskracht heeft verkregen komt dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Nu vast staat dat de eigendom van de woning op 1 september 1999 is overgedragen aan [partij] komt de door appellante gestelde schade niet voor vergoeding in aanmerking. Al hetgeen appellante in dat verband verder naar voren heeft gebracht, doet daar niet aan af.

2.7. Uit het voorgaande volgt dat het hoger beroep ongegrond is. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. B.J. van Ettekoven en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Ouwehand
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006

224.