Uitspraak 200804978/1


Volledige tekst

200804978/1.
Datum uitspraak: 25 februari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op de hoger beroepen van:

1. [appellante sub 1], gevestigd te [plaats],
2. de raad van de gemeente Tynaarlo,
appellanten,

tegen de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juni 2008 in zaak
nr. 04/1116 in het geding tussen:

[appellante sub 1]

en

de raad van de gemeente Tynaarlo.

1. Procesverloop

Bij besluit van 11 mei 2004 heeft de raad van de gemeente Tynaarlo (hierna: de raad) het door [appellante sub 1] tegen een besluit van de raad van 23 maart 1999 gemaakte bezwaar, naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling van 19 februari 2003, nr. 200200591/1 alsnog gegrond verklaard en bepaald dat aan [appellante sub 1] een vergoeding wegens planschade wordt toegekend van € 17.215,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 1995 tot de dag van uitbetaling.

Bij uitspraak van 5 juni 2008, verzonden op 12 juni 2008, heeft de rechtbank Assen (hierna: de rechtbank) het door [appellante sub 1] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 11 mei 2004 vernietigd en bepaald dat de raad aan [appellante sub 1] een bedrag van € 30.805,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 oktober 1995 tot de dag van uitbetaling, wegens planschade dient te vergoeden alsmede een bedrag van € 2.190,37 in verband met de door [appellante sub 1] voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank gemaakte kosten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben [appellante sub 1] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 27 juni 2008, en de raad bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 24 juli 2008, hoger beroep ingesteld.

De raad en [appellante sub 1] hebben een verweerschrift ingediend.

[appellante sub 1] heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de raad toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 januari 2009, waar [appellante sub 1], vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. P.T. Bakker, advocaat te Groningen, en [gemachtigde], en de raad, vertegenwoordigd door mr. P. Vos, ambtenaar van de gemeente Tynaarlo, bijgestaan door mr. J. Marskamp, werkzaam bij de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken (hierna: SAOZ), zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 49 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voorzover hier van belang, kent de raad, voorzover blijkt dat een belanghebbende ten gevolge van de bepalingen van een bestemmingsplan of een besluit, als bedoeld in artikel 19 (hierna: vrijstellingsbesluit), schade lijdt of zal lijden, welke redelijkerwijs niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en waarvan de vergoeding niet of niet voldoende door aankoop, onteigening of anderszins is verzekerd, hem op zijn verzoek een naar billijkheid te bepalen schadevergoeding toe.

2.2. Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding op grond van artikel 49 van de WRO dient te worden bezien of sprake is van een wijziging van het planologische regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te verkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.

2.3. [appellante sub 1] exploiteerde tot begin 2001 aan de [locatie] te Vries een bedrijf dat bestond uit een brandstoffenverkooppunt, een garage met werkplaats en een verkoopruimte voor nieuwe en gebruikte auto's.

Zij heeft verzocht om vergoeding van schade als gevolg van de planologische maatregelen ten behoeve van wijziging van de verkeerssituatie in de voormalige gemeente Vries.

De planologische maatregelen betreffen het in 1990 vastgestelde bestemmingsplan "Wegaansluiting Tynaarlo en uitbreiding Industrieterrein", waarbij onder meer op- en afritten van de rijksweg A28 van en naar de Vriezerweg nabij Tynaarlo mogelijk zijn gemaakt, het in 1992 vastgestelde bestemmingsplan "Vries Noordelijke Rondweg", waarbij de aanleg van een op de Vriezerweg aansluitende noordelijke rondweg bij Vries mogelijk is gemaakt, het vrijstellingsbesluit van 10 september 1991 ten behoeve van de herinrichting van de traverse Vries ten zuiden van de panden Nieuwe Rijksweg 3 en 6 en het vrijstellingsbesluit van 11 januari 1994 ten behoeve van de realisering van een rotonde en een carpoolplaats bij Rhee.

2.4. In voormelde uitspraak van 19 februari 2003 heeft de Afdeling overwogen dat van de beweerdelijk door [appellante sub 1] geleden schade, indien en voor zover die voortvloeit uit de aanleg van de op- en afritten van de A28 en de noordelijke rondweg, 20% redelijkerwijs niet voor haar rekening behoort te blijven. Voor zover schade is geleden ten gevolge van de herinrichting van de traverse Vries, behoort deze voor rekening van [appellante sub 1] te blijven. Voor zover schade is geleden door de aanleg van de rotonde en de carpoolplaats bij Rhee, behoort deze in het geheel niet voor rekening van [appellante sub 1] te blijven.

2.5. De raad betoogt in hoger beroep dat de rechtbank ten onrechte in navolging van het aan haar uitgebrachte advies van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (hierna: StAB) heeft overwogen dat de afname van het verkeer langs het voormalige bedrijfsperceel van [appellante sub 1] geheel wordt veroorzaakt door de aanleg van de op- en afritten van de A28 bij Tynaarlo en dat de andere maatregelen geen rol hebben gespeeld. Hij voert daartoe aan dat er een geheel van maatregelen is genomen om de verkeersintensiteit in de kern Vries te verlagen zodat aannemelijk is dat deze alle enig effect hebben gehad op de verkeersintensiteit ter plaatse van het voormalige bedrijfsperceel van [appellante sub 1].

2.5.1. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat in het advies van de StAB op overtuigende wijze uiteen is gezet dat de afname van het verkeer langs het voormalige bedrijfsperceel van [appellante sub 1] geheel wordt veroorzaakt door de aanleg van de op- en afritten van de A28 bij Tynaarlo en dat de andere maatregelen bij die afname geen rol hebben gespeeld.

De door de StAB in dat verband gebruikte argumentatie wordt door de raad niet bestreden. Het enkele feit dat met een geheel van maatregelen is beoogd de verkeersintensiteit in de kern Vries te verlagen, betekent als zodanig nog niet dat deze maatregelen van invloed zijn geweest op de verkeersintensiteit ter plaatse van het voormalige bedrijfsperceel van [appellante sub 1]. Het betoog faalt.

2.6. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de vermindering van de verkeersintensiteit voor wat betreft de autoverkopen en de garageactiviteiten, niet heeft geleid tot schade.

Zij voert aan dat de afname van doorgaand verkeer langs haar bedrijf wel heeft geleid tot een afname van de autoverkopen, hetgeen met cijfers kan worden onderbouwd en ook samenhangt met de aard van de verkochte luxe auto's.

2.6.1. Naar eigen stellen is [appellante sub 1] hoofdzakelijk leverancier van auto's aan bedrijven. Haar stelling dat zij niettemin afhankelijk is van passantenverkeer heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Uit de overgelegde cijfers blijkt dan ook dat [appellante sub 1], ondanks de getroffen maatregelen, na een aanvankelijke daling haar marktaandeel heeft weten te vergroten.

Voorts blijkt daaruit en is ook ter zitting van de zijde van [appellante sub 1] erkend dat de omzet zowel voor als na de getroffen maatregelen fluctuaties vertoont als gevolg van een veelheid aan factoren. Aan haar stelling dat zij haar marktaandeel nog verder had kunnen vergroten, heeft zij slechts algemene, niet nader geconcretiseerde branchegegevens ten grondslag gelegd. Ook het feit dat zij haar marktaandeel na verhuizing van het bedrijf naar een locatie langs de A28 aanzienlijk heeft weten te vergroten, betekent niet dat zij deze omzetstijging ook aan de [locatie] had kunnen realiseren bij het uitblijven van de op grond van de planologische wijzigingen getroffen maatregelen. Daarbij is van belang dat de locatie aan de A28 niet kan worden vergeleken met de locatie aan de [locatie] voorafgaand aan die maatregelen en dat, zoals [appellante sub 1] ook zelf erkent, voor de verkoopcijfers niet alleen de locatie maar ook andere factoren, waaronder de inrichting van de verkoopruimte, van belang zijn bij de verkoop van de door haar verkochte luxe terreinwagens. De rechtbank heeft dan ook terecht overwogen dat de raad zich op goede gronden op het standpunt stelt dat de vermindering van de verkeersintensiteit wat betreft de autoverkopen en de garageactiviteiten, niet heeft geleid tot schade. Het betoog faalt.

2.7. [appellante sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad zich terecht op het standpunt stelt dat haar onroerende zaken aan de [locatie] niet in waarde zijn verminderd.

Zij voert aan dat de rechtbank in navolging van de raad ten onrechte slechts is ingegaan op de verkoop van auto's, onder voorbijgaan aan de bestemming van de gronden voor een benzinestation en garagebedrijf, waarvan de waarde afhankelijk is van de omvang van de verkeersstroom.

2.7.1. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, overwogen dat de raad zich heeft mogen baseren op het advies van de SAOZ waarin is gesteld dat, nu de vermindering van de verkeersintensiteit wat betreft de autoverkopen en de garageactiviteiten niet heeft geleid tot schade, waardedaling van de onroerende zaak niet aan de orde is. Daarbij is in aanmerking genomen dat een locatie met veel passantenverkeer niet per definitie aantrekkelijker is voor een garagebedrijf, nu dat sterk afhangt van de aard van het bedrijf.

2.7.2. Op de peildata had het perceel [locatie] de bestemming "Bebouwingsklasse GAR, garagebedrijven, met bijbehorende erven". Deze bestemming voorzag, voor zover thans van belang, in de bouw van garagebedrijven met een dienstverlenende functie, met de daarbij behorende bijgebouwen. Voorts bestond de mogelijkheid vrijstelling te verlenen voor de bouw van pompen voor de levering van brandstof.

Gelet op het door de StAB aan de rechtbank uitgebrachte advies acht de Afdeling aannemelijk dat een locatie met veel passantenverkeer in zijn algemeenheid aantrekkelijker is voor een garagebedrijf dan een locatie met minder passantenverkeer, zodat aannemelijk is dat de planologische mutaties ook in zoverre een negatieve invloed hebben gehad op de waarde van het perceel. De Afdeling neemt hierbij in aanmerking dat niet van betekenis is dat [appellante sub 1] een specifiek soort auto's verkocht, maar dat de bestemming van de gronden de vestiging van een willekeurig ander autobedrijf toestond, dus ook van een autobedrijf dat in belangrijke mate afhankelijk zou zijn geweest van passantenverkeer. De Afdeling acht voorts van belang dat in het advies van de SAOZ voorbij is gegaan aan het feit dat op het perceel van [appellante sub 1] na vrijstelling ook verkoop van benzine mogelijk was. Nu de benzineverkoop als gevolg van de verkeersafname door de getroffen maatregelen feitelijk is verminderd, waarvoor de raad aan [appellante sub 1] een schadevergoeding heeft betaald, acht de Afdeling door [appellante sub 1] aannemelijk gemaakt dat de verkeersafname door de getroffen maatregelen ook in negatieve zin van invloed is op de waarde van de aan de gronden toegekende planologische mogelijkheid, na vrijstelling, van benzineverkoop. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Het betoog slaagt derhalve.

2.8. [appellante sub 1] betoogt voorts dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad in redelijkheid een percentage van 3,4% van het omzetverlies heeft kunnen toerekenen aan de feitelijke uitvoering van de traverse, welke niet voor planschadevergoeding in aanmerking komt.

Zij voert aan dat de traverse gedurende de werkzaamheden niet afgesloten is geweest en dat wegomleidingen slechts gevolgen hadden voor het verkeer binnen de kern Vries en niet voor het doorgaande verkeer langs haar perceel.

2.8.1. [appellante sub 1] heeft onweersproken gesteld dat de traverse gedurende de werkzaamheden niet afgesloten is geweest en deze daarom niet van invloed zijn geweest op de verkeersintensiteit ter plaatse van haar voormalige bedrijfsperceel. Gelet daarop bestaat er geen feitelijke grondslag voor de toegepaste korting van 3,4%, daargelaten of het toepassen van een korting op de over meerdere jaren berekende duurzame schade vanwege incidentele feitelijke werkzaamheden mogelijk is. De rechtbank heeft dat niet onderkend. Het betoog slaagt.

2.9. [appellante sub 1] betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de raad de kosten van het onderzoek dat in opdracht van haar is verricht door Hofstra Verkeersadviseurs niet behoeft te vergoeden.

Zij voert aan dat de SAOZ geen onafhankelijk adviseur is.

2.9.1. Dat betoog faalt. In de planschadeverordening van de gemeente Tynaarlo, zoals die luidde ten tijde hier van belang, was voorgeschreven dat verzoeken om planschadevergoeding dienen te worden voorgelegd aan een onafhankelijke adviescommissie. De raad heeft het verzoek van [appellante sub 1] ter advisering aan de SAOZ voorgelegd. De SAOZ is te beschouwen als een onafhankelijke deskundige op het gebied van planschade. Het rapport van het onderzoek van Hofstra Verkeeradviseurs is opgesteld voorafgaand aan het eerste advies dat de SAOZ heeft uitgebracht over het planschadeverzoek. Reeds daarom bestaat geen aanleiding het beweerdelijke gebrek aan onafhankelijkheid van de SAOZ in de beoordeling te betrekken. De rechtbank heeft terecht onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling overwogen dat het inschakelen van een deskundige bij het indienen van het planschadeverzoek niet redelijkerwijs noodzakelijk was, zodat de raad deze kosten niet behoefde te vergoeden.

2.10. [appellante sub 1] betoogt ten slotte dat de rechtbank bij het berekenen van de vergoeding van kosten gemaakt voor een deskundige ten onrechte het aantal uren dat Noord 90 Accountants heeft gemaakt ten behoeve van de berekening van de SAOZ in het advies van oktober 2004 heeft gesteld op 19 uren. Zij voert aan dat uit de bij de rechtbank overgelegde facturen blijkt dat daaraan 29,75 uur is besteed.

2.10.1. Dat betoog faalt evenzeer. De SAOZ heeft de berekende planschadevergoeding in haar nader advies van oktober 2004 bijgesteld naar aanleiding van een rapport van Noord 90 Accountants van 6 juli 2004.

De rechtbank is dan ook terecht uitgegaan van de uren die aan het opstellen van dat rapport zijn besteed en heeft die op goede gronden vastgesteld op 19. De overige uren die zijn vermeld op de overgelegde specificatie van uren, zijn gemaakt na 6 juli 2004.

2.11. Het hoger beroep van [appellante sub 1] is gegrond en de aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd voor zover daarin is bepaald dat de gemeente Tynaarlo aan [appellante sub 1] als vergoeding voor planschade een bedrag van € 30.805,00 dient te betalen.

Gelet op de lange duur van de procedure als geheel en op het uitdrukkelijke verzoek daartoe van partijen, ziet de Afdeling aanleiding om zelf in de zaak te voorzien. Daartoe overweegt zij als volgt.

De StAB heeft in haar aan de rechtbank uitgebrachte advies op grond van taxatie een waardeverlies van het perceel [locatie] van € 80.000,00 berekend. Daarbij is echter de planologische mogelijkheid om op dat perceel na vrijstelling benzine te verkopen buiten beschouwing gelaten.

[appellante sub 1] heeft een berekening overgelegd waarin een waardeverlies van € 141.711,00 wordt gesteld. De Afdeling acht onaannemelijk dat het verschil tussen beide bedragen geheel wordt verklaard door de mogelijkheid van benzineverkoop, zodat zij naar redelijkheid en billijkheid uitgaat van een waardeverlies van € 110.000,00. Daarvan dient 20%, zijnde een bedrag va
€ 22.000,00, door de raad aan [appellante sub 1] als aanvullende vergoeding van planschade te worden betaald. Voorts dient de korting van 3,4% die is toegepast op de door de raad en de rechtbank vastgestelde bedragen van onderscheidenlijk € 17.215,00 en € 30.805,00 ongedaan te worden gemaakt, hetgeen betekent dat deze bedragen met een totaalbedrag van € 1690,00 dienen te worden verhoogd.

2.12. Het hoger beroep van de raad is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, voor zover aangevallen, voor het overige te worden bevestigd.

2.13. De raad dient op na te melden wijze in de proceskosten van [appellante sub 1] te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep van [appellante sub 1] gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Assen van 5 juni 2008 in zaak nr. 04/1116 voor zover daarin is bepaald dat de gemeente Tynaarlo aan [appellante sub 1] als vergoeding voor planschade een bedrag van € 30.805,00 dient te betalen;

III. bepaalt dat de gemeente Tynaarlo aan [appellante sub 1] een bedrag van € 54.495,00 (zegge: vierenvijftig duizend vierhonderdvijfennegentig euro) als vergoeding voor planschade dient te betalen; het bedrag dient voor zover dit nog niet is uitbetaald te worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 oktober 1995 tot aan de dag van algehele voldoening;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het door de rechtbank vernietigde besluit van de raad van de gemeente Tynaarlo van 11 mei 2004;

V. bevestigt de uitspraak van de rechtbank, voor zover aangevallen, voor het overige;

VI. veroordeelt de raad van de gemeente Tynaarlo tot vergoeding van bij [appellante sub 1] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.069,42 (zegge: duizendnegenenzestig euro en tweeënveertig cent), waarvan een bedrag van € 966,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Tynaarlo aan [appellante sub 1] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de gemeente Tynaarlo aan [appellante sub 1] het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) voor de behandeling van het hoger beroep vergoedt;

VIII. verstaat dat de secretaris van de Raad van State van de gemeente Tynaarlo een griffierecht ten bedrage van € 433,00 (zegge: vierhonderddrieëndertig euro) heft.

Aldus vastgesteld door mr. P.J.J. van Buuren, voorzitter, en mr. W. van den Brink en mr. P.B.M.J. van der Beek-Gillessen, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Buuren w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 25 februari 2009

417.