Uitspraak 200507040/1


Volledige tekst

200507040/1.
Datum uitspraak: 10 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

het dagelijks bestuur van het stadsdeel Amsterdam-Centrum,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/1205 van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2005 in het geding tussen:

[wederpartij], wonend te [woonplaats]

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 augustus 2003 heeft appellant (hierna: het dagelijks bestuur) [wederpartij] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast de zonder bouwvergunning aangebrachte dakkapel dan wel uitbreiding van de zolder van de woning van [wederpartij] aan de [locatie] (vierde verdieping) te Amsterdam (hierna: de woning) te verwijderen en terug te brengen naar de vorige toestand in die zin dat het schuine dakvlak vanaf de goot tot aan de nok moet worden hersteld. Aan de last is een dwangsom verbonden van € 40.000,- ineens.

Bij besluit van 27 januari 2004 heeft het dagelijks bestuur het daartegen door [wederpartij] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 5 juli 2005, verzonden op dezelfde datum, heeft de rechtbank Amsterdam (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden beslissing op bezwaar vernietigd voor zover het de hoogte van de dwangsom betreft en bepaald dat het dagelijks bestuur met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen, een nieuw besluit op bezwaar moet nemen. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 5 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 10 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 oktober 2005 heeft [wederpartij] van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 april 2006, waar het dagelijks bestuur, vertegenwoordigd door mr. H. van Mierlo en A. van Gellekom, ambtenaren van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is als partij gehoord [wederpartij], L.Ph. Michon, adviseur, en mr. E.J. Loos, advocaat te Amsterdam.

2. Overwegingen

2.1. Het geschil spitst zich toe op de hoogte van de dwangsom.

2.2. Ingevolge artikel 5:32, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht - voorzover thans van belang - stelt het bestuursorgaan de dwangsom vast hetzij op een bedrag ineens, hetzij op een bedrag per tijdseenheid waarin de last niet is uitgevoerd, dan wel per overtreding van de last. Het vastgestelde bedrag staat in redelijke verhouding tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

2.3. Het dagelijks bestuur betoogt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de opgelegde dwangsom zodanig hoog is dat deze niet meer in een redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Het dagelijks bestuur voert daartoe aan dat de rechtbank heeft miskend dat hij bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom is uitgegaan van de feitelijke ruimtewinst die door de uitbreiding van de woning is ontstaan en niet van de omvang van de illegaal gerealiseerde dakkapel.

2.3.1. Bij het vaststellen van de hoogte van de dwangsom heeft het dagelijks bestuur rekening gehouden met het financiële voordeel dat [wederpartij] kan behalen met de uitbreiding van de woning. Het aantal vierkante meters aan feitelijke ruimtewinst die door de uitbreiding is ontstaan is hierbij vermenigvuldigd met de vierkante meterprijs van € 3.000,- van de orde-2 panden en afgerond op € 40.000,-. In dit kader heeft het dagelijks bestuur mede betekenis toegekend aan het feit dat door de uitbreiding met de dakkapel de bestaande vliering, in tegenstelling tot wat eerder het geval was, als zelfstandig bruikbare woonruimte kan worden gebruikt. De rechtbank heeft dit niet onderkend. Reeds hierom slaagt het betoog.

2.4. Het hoger beroep is derhalve gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen zal de Afdeling het beroep van [wederpartij], voor zover dat betrekking heeft op de hoogte van de dwangsom, behandelen.

2.5. [wederpartij] heeft betoogd dat de hoogte van de dwangsom in geen verhouding staat tot de beoogde werking van de dwangsomoplegging. Daartoe voert hij aan dat de kosten voor het verwijderen van de dakkapel vele malen lager zijn dan de opgelegde dwangsom. Verder stelt hij dat hij verwacht dat met het uitbreiden van de woning geen financieel voordeel zal worden behaald. Tot slot voert hij aan dat het dagelijks bestuur ten onrechte geen rekening heeft gehouden met zijn financiële draagkracht.

2.5.1. Het opleggen van een last onder dwangsom heeft ten doel de overtreder te bewegen tot naleving van de voor hem geldende regels. Om dit doel te bereiken kan de hoogte van het bedrag worden afgestemd op het financiële voordeel dat een overtreder kan verwachten bij het niet naleven van deze regels. De financiële omstandigheden van [wederpartij] spelen hierbij in beginsel geen rol. Evenmin behoeft de last te worden gerelateerd aan de kosten van verwijdering van de dakkapel. In hetgeen [wederpartij] aanvoert ziet de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat het vastgestelde bedrag niet in redelijke verhouding staat tot de zwaarte van het geschonden belang en de beoogde werking van de dwangsomoplegging.

2.6. Het bij de rechtbank ingediende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

Naar aanleiding van het door het college gedane verzoek om de door de rechtbank ten laste van het college uitgesproken proceskostenveroordeling te vernietigen, overweegt de Afdeling dat de vernietiging van de aangevallen uitspraak zich daarover mede uitstrekt.

2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 5 juli 2005, AWB 04/1205;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.M. van Driel, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Van Driel
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 10 mei 2006

218-414.