Uitspraak 200507394/1


Volledige tekst

200507394/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/1598 en 05/1601 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda van 9 juni 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Werkendam.

1. Procesverloop

Bij besluit van 10 december 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Werkendam (hierna: het college) aan [vergunninghoudster] vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het bouwen van zeven woningen met bijbehorende voorzieningen op het perceel [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 1 april 2005 heeft het college het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 9 juni 2005, verzonden op 5 juli 2005, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Breda (hierna: de voorzieningenrechter), voor zover thans van belang, het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 15 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 7 september 2005. Deze brieven zijn aangehecht.

Bij brief van 1 november 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Bij brief van 1 november 2005 heeft Van Hemert, die op de voet van artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht in de gelegenheid is gesteld als partij aan het geding deel te nemen, een reactie ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar het college, vertegenwoordigd door J. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, is verschenen.
Voorts is als partij gehoord [vergunninghoudster], vertegenwoordigd door mr. R.J.M. Sintnicolaas, advocaat te Breda.

2. Overwegingen

2.1. Het betoog van appellanten dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college de besluitvorming ten aanzien van de ontsluiting van de woningen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, faalt. In de "Rapportage ontsluiting woningbouw [locatie] te [plaats]" van 1 april 2005 is uitgebreid ingegaan op de van belang zijnde aspecten van de ontsluiting, waarbij ondermeer de veiligheid en bruikbaarheid van de beoogde ontsluitingsweg zijn beoordeeld. Tevens zijn in de rapportage alternatieven besproken en is ingegaan op de geluids- en trillingshinder en andere overlast voor de omgeving die het gebruik van de ontsluitingsweg met zich zou kunnen brengen. Van een onzorgvuldige voorbereiding is dan ook geen sprake.

Voorts heeft het college in de schade die appellanten als gevolg van de bouwwerkzaamheden stellen te hebben geleden, geen aanleiding hoeven zien de vrijstelling en de bouwvergunning te weigeren.

2.2. Hetgeen appellanten voor het overige betogen, komt nagenoeg geheel neer op een herhaling van hetgeen zij in beroep bij de voorzieningenrechter hebben aangevoerd. De voorzieningenrechter heeft dit betoog op goede gronden verworpen.

2.3. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

163-457.