Uitspraak 200507352/1


Volledige tekst

200507352/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/5338 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2005 in het geding tussen:

appellant

en

het college van burgemeester en wethouders van Delft.

1. Procesverloop

Bij besluit van 26 februari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Delft (hierna: het college) geweigerd aan appellant vrijstelling en bouwvergunning te verlenen voor het verbouwen van een pakhuis tot een atelier op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel).

Bij besluit van 11 oktober 2004 heeft het college het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2005, verzonden op 13 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 19 augustus 2005, bij de Raad van State ingekomen op 22 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 21 september 2005 heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken ontvangen van appellant. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 april 2006, waar appellant, vertegenwoordigd door [gemachtigde] en drs. D. van Duinen, gemachtigden, en het college, vertegenwoordigd door W.M. van den Berg, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Bij het nemen van het besluit op bezwaar heeft het college het bouwplan getoetst aan het bestemmingsplan "Westerkwartier". Op dat moment gold voor het perceel reeds het nieuwe bestemmingsplan "Noordwest, deelgebied I", dat bij uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2004 in zaak no. 200307345/1, voor zover hier van belang, onherroepelijk is geworden.

2.2. Uitgangspunt is dat bij het nemen van een beslissing op bezwaar het recht moet worden toegepast zoals dat op dat moment geldt. Aan een ten tijde van de indiening bij de gemeente van een bouwaanvraag nog wèl, maar ten tijde van de beslissing daarop, dan wel ten tijde van de heroverweging in bezwaar daarvan, niet meer geldend bestemmingsplan mag, bij wijze van uitzondering op dat uitgangspunt, slechts worden getoetst indien ten tijde van de indiening van de bouwaanvraag het daarin vervatte bouwplan in overeenstemming was met het toen geldende bestemmingsplan en er op dat moment nog geen voorbereidingsbesluit van kracht was geworden voor een nieuw bestemmingsplan dan wel een nieuw bestemmingsplan ter inzage was gelegd waarmee dat bouwplan in strijd was.

2.3. Wegens de bouwhoogte van het bouwwerk was het bouwplan in strijd met het bestemmingsplan "Westerkwartier". Voorts was ten tijde van de indiening van het bouwplan het bestemmingsplan "Noordwest, deelgebied I" reeds ter inzage gelegd. De hiervoor vermelde uitzondering deed zich hier derhalve niet voor, zodat het bouwplan derhalve ten tijde van het nemen van het besluit op bezwaar getoetst moest worden aan het nieuwe bestemmingsplan "Noordwest, deelgebied I". De rechtbank heeft dit niet onderkend.

2.4. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond verklaren en het besluit op bezwaar van 11 oktober 2004 vernietigen.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 juli 2005, AWB 04/5338;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Delft van 11 oktober 2004, 465261;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Delft tot vergoeding van bij appellant in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Delft aan appellant onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Delft aan appellant het door hem voor de behandeling van het hoger beroep en het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 343,00 (zegge: driehonderddrieënveertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. A.W.M. Bijloos, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. R. van Heusden, ambtenaar van Staat.

w.g. Bijloos w.g. Van Heusden
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

163-457.