Uitspraak 200602646/2


Volledige tekst

200602646/2.
Datum uitspraak: 1 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Solvay Draka B.V.", gevestigd te Enkhuizen,
verzoekster,

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 april 2006 heeft verweerder het verzoek van verzoekster om intrekking van de aan haar verleende vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren afgewezen.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 21 april 2006 is een nader stuk ontvangen van verzoekster. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en H.F.M. Repkes en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.C. Venselaar en P. Broers, ambtenaren van het hoogheemraadschap, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster voert aan dat verweerder haar verzoek om intrekking van de aan haar verleende vergunning op grond van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren ten onrechte heeft afgewezen. Hierbij stelt zij, onder meer, dat verweerder in strijd met het recht de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet op haar verzoek heeft toegepast.

2.2.1. De Voorzitter overweegt dat op grond van artikel 7a van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren met betrekking tot het wijzigen en intrekken van een vergunning op grond van deze wet afdeling 8.1.2 van de Wet milieubeheer van overeenkomstige toepassing is. Tevens overweegt de Voorzitter dat uit artikel 8.6 van de Wet milieubeheer juncto artikel 8.26, tweede lid, van deze wet volgt dat de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht op het onderhavige verzoek tot intrekking van toepassing is. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat deze procedure niet is toegepast. Gelet hierop komt het de Voorzitter waarschijnlijk voor dat het onderhavige besluit in de bodemprocedure niet in stand zal blijven wegens strijd met het recht. Het bestreden besluit komt derhalve voor schorsing in aanmerking.

2.3. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 4 april 2006, kenmerk 06.8586;

II. veroordeelt het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier tot vergoeding van bij verzoekster in verband met de behandeling van het verzoek opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan verzoekster onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

III. gelast dat het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van €281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2006

315.