Uitspraak 200602645/2


Volledige tekst

200602645/2.
Datum uitspraak: 1 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen:

de vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Solvay Draka B.V.", gevestigd te Enkhuizen,
verzoekster,

en

het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 24 februari 2006 heeft verweerder krachtens de Wet verontreiniging oppervlaktewateren aan verzoekster een vergunning verleend voor het lozen van afvalwater op het oppervlakte water aan de Flevolaan 1-5 te Enkhuizen.

Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, beroep ingesteld.
Bij brief van 6 april 2006, bij de Raad van State ingekomen op 6 april 2006, heeft verzoekster de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

Bij brief van 21 april 2006 is een nader stuk ontvangen van verzoekster. Dit is aan de andere partij toegezonden.

De Voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 24 april 2006, waar verzoekster, vertegenwoordigd door mr. A.R. Klijn, advocaat te Amsterdam, en H.F.M. Repkes en verweerder, vertegenwoordigd door H.A.C. Venselaar en P. Broers, ambtenaren van het hoogheemraadschap, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Verzoekster voert aan dat vergunningvoorschrift 5 inzake het uitvoeren van onderzoeksverplichtingen en het opstellen van een saneringsplan ten behoeve van de vermindering van de onderhavige lozingen geschorst dient te worden. Zij stelt dat haar bedrijf over maximaal 15 maanden zal worden gesplitst waardoor het uitvoeren van een onderzoeksverplichting en het opstellen van een plan van aanpak slechts verspilling van kosten en moeite zou betekenen. Tevens stelt zij dat de in het voorschrift opgenomen verplichting om bij het onderzoek uit te gaan van de zogenoemde "Best Bestaande Technieken" niet van haar kan worden gevergd.

2.2.1. Verweerder stelt dat de op grond van het bestreden voorschrift door verzoekster aan te leveren informatie met betrekking tot de aard en omvang van de emissies nodig zijn teneinde de saneringsinspanning te kunnen vaststellen. Deze informatie is daarvoor noodzakelijk, ongeacht de voorgenomen splitsing van het bedrijf.

2.2.2. Vooraleerst stelt de Voorzitter vast dat de vraag of in het onderhavige voorschrift verlangd mag worden dat in het onderzoek moet worden uit gegaan van de zogenoemde "Best Bestaande Technieken" zich niet leent voor een beoordeling in voorlopige voorziening. Thans dient beoordeelt te worden of er gelet op de betrokken belangen reden bestaat voor het treffen van een voorlopige voorziening.

De Voorzitter overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat het onderhavige bedrijf binnen afzienbare tijd zal worden gesplitst, waarbij een nieuwe dan wel aangepaste vergunning voor het lozen van afvalwater op het oppervlakte water noodzakelijk zal worden. Gelet hierop is de Voorzitter van oordeel dat vergunningvoorschrift 5, tweede lid, waarin voor uitvoering van het bedoelde onderzoek een termijn tot uiterlijk 1 januari 2008 wordt gegeven, voor schorsing in aanmerking komt. Dit betekent dat vooralsnog niet met het in voorschrift 5 voorgeschreven onderzoek begonnen hoeft te worden. Voor het overige ziet de Voorzitter geen aanleiding het genoemde voorschrift te schorsen.

2.3. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van dijkgraaf en hoogheemraden van het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier van 24 februari 2006, 03.3623, voor zover het voorschrift 5, tweede lid betreft;

II. gelast dat aan verzoekster het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van €281,00 (zegge: tweehonderdeenentachtig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van drs. G.K. Klap, ambtenaar van Staat.

w.g. Brink w.g. Klap
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2006

315.