Uitspraak 200601595/1 en 200601595/2


Volledige tekst

200601595/1 en 200601595/2.
Datum uitspraak: 28 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het beroep, in het geding tussen:

[appellant A], wonend te [woonplaats], en [appellant B], wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Drenthe,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 25 januari 2005, heeft het college van burgemeester en wethouders van Coevorden het wijzigingsplan "Buitengebied Sleen, plan van wijziging ten behoeve van bosuitbreiding Marokko" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 19 december 2005, no. RW/A3/200511850, beslist over de goedkeuring van het wijzigingsplan.

Tegen dit besluit hebben appellanten bij brief van 28 februari 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, beroep ingesteld.
Bij brief van 28 februari 2006, bij de Raad van State per fax ingekomen op dezelfde dag, hebben appellanten de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 april 2006, waar appellanten, in persoon en bijgestaan door mr. J.C.M. Damming, en verweerder, vertegenwoordigd door N. Scheeper, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Voorts is als partij gehoord het college van burgemeester en wethouders van Coevorden, vertegenwoordigd door M. Beek, ambtenaar van de gemeente, en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agriforest B.V.", vertegenwoordigd door ing. W.O. Burghgraef.

Partijen hebben ter zitting toestemming gegeven onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2. Overwegingen

2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak en bestaat ook overigens geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.

2.2. Aan de orde is een geschil inzake een besluit omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO), voor zover hier relevant, kan bij een bestemmingsplan worden bepaald dat het plan kan worden gewijzigd binnen bij het plan te bepalen grenzen. Bij de beslissing omtrent goedkeuring van het wijzigingsplan dient verweerder te toetsen of aan de bij het bestemmingsplan gegeven wijzigingsvoorwaarden is voldaan. Ingevolge artikel 11, vierde lid, van de WRO in samenhang met artikel 10:27 van de Awb rust daarnaast op verweerder de taak te bezien of het plan binnen de bij het bestemmingsplan bepaalde grenzen niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening. Tevens heeft verweerder erop toe te zien dat het plan en de totstandkoming daarvan overigens niet in strijd zijn met het recht.

De Voorzitter kan slechts tot vernietiging van het besluit omtrent goedkeuring van het plan overgaan, indien moet worden geoordeeld dat verweerder de aan hem toekomende beoordelingsmarges heeft overschreden, dan wel dat hij het recht anderszins onjuist heeft toegepast.

2.3. Met het wijzigingsplan wordt beoogd de aanleg van een boscomplex van ongeveer 26 hectare mogelijk te maken op tien percelen aan de van Goghstraat, Schimmelarij en Marokko te Coevorden.

2.4. Appellanten stellen dat verweerder het wijzigingsplan ten onrechte heeft goedgekeurd. Zij stellen dat het plan niet voldoet aan de wijzigingsvoorwaarden van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen". In dit verband hebben appellanten ter zitting aangevoerd dat met het wijzigingsplan de bestemming van de gronden in het plangebied niet zodanig is gewijzigd dat het plan de aanleg van een boscomplex van 26 hectare mogelijk maakt. Voorts zijn zij van mening dat het plan in strijd is met het tweede Provinciaal Omgevingsplan Drenthe (hierna: het POP II) en dat onvoldoende is gebleken dat rekening is gehouden met mogelijke aanwezige archeologische waarden. Zij vrezen verder dat zij door bosaanplant in hun agrarische bedrijfsuitoefening zullen worden beperkt. Ten slotte achten appellanten de economische uitvoerbaarheid van het plan onvoldoende onderbouwd, nu niet zeker is dat de noodzakelijke subsidies voor de bosaanleg zullen worden verstrekt.

2.5. Verweerder heeft het plan niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plan goedgekeurd. Hij heeft zich op het standpunt gesteld dat het plan voldoet aan de gestelde wijzigingsvoorwaarden. Voorts is hij van mening dat het op het moment van het bestreden besluit geldende provinciale beleid, zoals neergelegd in het POP II, zich niet verzet tegen de uitvoering van het plan.

2.6. De gronden waarop het wijzigingsplan ziet, hebben in het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" de bestemming "Veenoord".

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen", voor zover thans van belang, zijn de gronden met de bestemming "Veenoord" bestemd voor bosbouw. Voorts is daarin bepaald dat het doel bosbouw is beperkt tot bestaand bos of bosstroken en voor de aanleg van bos en bosstroken met een maximale aaneengesloten oppervlakte van 1 hectare.
In artikel 15, zesde lid, van de planvoorschriften van het bestemmingsplan kunnen burgemeester en wethouders overeenkomstig artikel 11 van de WRO het bestemmingsplan wijzigen ten behoeve van de realisering van boscomplexen met een aaneengesloten oppervlakte van meer dan 1 hectare, met dien verstande dat de wijziging niet van toepassing is op de bestemmingen "Beekdalen"en "Essen en oude veldontginningen"

2.6.1. Aan de in het wijzigingsplan begrepen gronden is blijkens de plankaart van het wijzigingsplan de bestemming "Veenoord" toegekend.

Ingevolge artikel 2 van de planvoorschriften van het wijzigingsplan zijn op de in de wijziging begrepen gronden de planvoorschriften van het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" van toepassing.

2.7. Het college van burgemeester en wethouders heeft, gelet op de toelichting van het wijzigingsplan, beoogd met toepassing van de wijzigingsbevoegdheid van artikel 15, zesde lid van de planvoorschriften van het bestemmingsplan de aanleg van een boscomplex van ongeveer 26 hectare mogelijk te maken. Daartoe heeft hij onder meer in de plantoelichting een verantwoording van de locatiekeuze en de wijze van uitvoering en financiering opgenomen. Op de plankaart is middels de aanduiding "grens van het gebied waarop de wijzigingsbevoegdheid ex artikel 15 lid 6 van toepassing is" de grens van het plangebied van het wijzigingsplan aangegeven. Daarnaast is aan de in de wijziging begrepen gronden, waaraan bij het bestemmingsplan "Buitengebied Sleen" de bestemming "Veenoord" is toegekend, wederom de bestemming "Veenoord" toegekend. In de planvoorschriften van het wijzigingsplan is geen aanvullende bestemmingsregeling opgenomen voor de bestemming "Veenoord" als zodanig, dan wel voor de gronden in het plangebied in het bijzonder, maar is volstaan met het van overeenkomstige toepassing verklaren van de planvoorschriften van het bestemmingsplan. Nu de bestemming "Veenoord" slechts de aanleg van bos met een maximale aaneengesloten oppervlakte van 1 hectare toelaat, maakt het wijzigingsplan, anders dan verweerder meent, niet de aanleg van een boscomplex van 26 hectare mogelijk.

2.7.1. Voor zover ter zitting door de vertegenwoordiger van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid "Agriforest B.V." een beroep is gedaan op de uitspraak van de Afdeling, in zaak 200508505/1, van 22 maart 2006, faalt dit betoog. Die zaak komt niet overeen met de onderhavige zaak, nu in het wijzigingsplan in die zaak de bestemming van de gronden in het plangebied is gewijzigd van "Agrarisch gebied west" in de bestemming "Bos- en natuurgebieden".

2.7.2. Gelet op het vorenstaande heeft het college van burgemeester en wethouders niet op juiste wijze toepassing gegeven aan de in artikel 15, zesde lid, van de planvoorschriften vervatte wijzigingsbevoegdheid en is het wijzigingsplan aldus in strijd met dit artikel, gelezen in samenhang met artikel 11 van de WRO, tot stand gekomen. Door het plan niettemin goed te keuren, heeft verweerder gehandeld in strijd met dit artikel in samenhang met artikel 10:27 van de Awb. Het beroep is gegrond, zodat het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Uit het vorenstaande volgt dat er rechtens maar één te nemen besluit mogelijk is, zodat de Voorzitter aanleiding ziet om goedkeuring te onthouden aan het plan. Gelet hierop behoeven de overige bezwaren van appellanten geen nadere bespreking.

2.8. Gelet op het voorgaande ziet de Voorzitter aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.

2.9. Verweerder dient op na te melden wijze in de proceskosten van het beroep te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep gegrond;

II. vernietigt het besluit van het college van gedeputeerde staten van Drenthe van 19 december 2005, no. RW/A3/200511850;

III. onthoudt goedkeuring aan het wijzigingsplan;

IV. bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;

V. wijst het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af;

VI. veroordeelt het college van gedeputeerde staten van Drenthe tot vergoeding van bij appellanten in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 700,63 (zegge: zevenhonderd euro en drieënzestig cent), waarvan een gedeelte groot € 644,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de provincie Drenthe aan appellanten onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VII. gelast dat de provincie Drenthe aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 138,00 (zegge: honderdachtendertig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. B.J. van Ettekoven, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Ettekoven w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2006

178-432.