Uitspraak 200507787/2


Volledige tekst

200507787/2.
Datum beslissing: 18 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Proces-verbaal van de mondelinge beslissing met overeenkomstige toepassing van artikel 8:67 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) op een verzoek van:

[verzoeker], wonend te [woonplaats],

om toepassing van artikel 8:15 van de Awb.

1. Procesverloop

Voor aanvang van de openbare behandeling ter zitting op 18 april 2006 van de zaak tussen verzoeker en het college van burgemeester en wethouders van Geldrop-Mierlo (zaak no. 200507787/1) heeft verzoeker schriftelijk verzocht om wraking van dr. J.C.K.W Bartel (hierna: de staatsraad), Lid van de enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van deze zaak.

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op 18 april 2006, waar verzoeker, vertegenwoordigd door [gemachtigde], is gehoord. De staatsraad heeft van de gelegenheid te worden gehoord geen gebruik gemaakt.

Bij mondelinge beslissing van 18 april 2006 heeft de Afdeling het verzoek om toepassing van artikel 8:15 van de Awb afgewezen.

Daartoe heeft zij het volgende overwogen.

Ingevolge artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

Verzoeker heeft, samengevat weergegeven en onder overlegging van de aangehaalde correspondentie, aangevoerd dat hij bij brief van 6 april 2006, verzonden op 7 april 2006, nadere stukken in voormeld geding heeft ingebracht, die echter bij brief van 11 april 2006 namens de Secretaris van de Raad van State zijn teruggezonden. Uit die nadere stukken zou, naar verzoeker stelt, blijken dat het college van burgemeester en wethouders beslag heeft laten leggen op de goederen van zijn gemachtigde in een poging om het voeren van rechtszaken onmogelijk te maken. Naar de mening van verzoeker zijn die nadere stukken geretourneerd omdat de staatsraad die stukken uit het dossier wil houden en om aldus zijn college-rechters bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, die de door hem in hoger beroep aangevallen uitspraak hebben gedaan, behulpzaam te zijn. Verzoeker wijst er daarbij op dat de staatsraad tevens raadsheer-plaatsvervanger is bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch dat in hetzelfde gebouw is gehuisvest als deze rechtbank. Daarnaast betoogt verzoeker dat zijn gemachtigde aangifte heeft gedaan tegen onder meer de staatsraad en dat zijn gemachtigde daarop nog geen reactie van het parket te 's-Hertogenbosch heeft ontvangen. Volgens verzoeker is een mogelijke verklaring voor het uitblijven van de door zijn gemachtigde gewenste reactie dat de staatsraad raadsheer-plaatsvervanger is bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

De door verzoeker genoemde omstandigheid dat de op 11 april 2006 bij de Raad van State ingekomen nadere stukken zijn teruggezonden vanwege het niet-inachtnemen van de tiendagentermijn levert geen grond voor wraking op. De Afdeling is van oordeel dat het hier gaat om een procesbeslissing, waarvan de juistheid niet getoetst kan worden in een wrakingsprocedure. Het enkele feit dat deze procesbeslissing is genomen brengt niet met zich dat sprake is van een feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Dit wordt niet anders doordat de geretourneerde stukken betrekking hebben op een procedure die gevoerd is bij de rechtbank te 's-Hertogenbosch, welke rechtbank is gehuisvest in hetzelfde gebouw als het gerechtshof te 's-Hertogenbosch, waarvan de staatsraad als raadsheer-plaatsvervanger deel uitmaakt. Dat de gemachtigde van verzoeker aangifte heeft gedaan tegen een aantal Leden van de Raad van State, onder wie de staatsraad, vanwege beweerdelijk gepleegde strafbare feiten, waarop naar verzoeker stelt nog steeds niet is beslist, vormt evenmin reden om aan te nemen dat de staatsraad vooringenomen is jegens één van de partijen dan wel dat de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Dit wordt niet anders door de mogelijkheid dat een eventueel verzoek op grond van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch behandeld zal kunnen worden.

De bezwaren van verzoeker leveren derhalve geen grond voor wraking op.

Nu ten aanzien van de staatsraad ook overigens niet is gebleken van enig feit of van enige omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden, is het wrakingsverzoek afgewezen.

Aldus uitgesproken in het openbaar door mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen, Voorzitter, en mr. Th.G. Drupsteen en mr. P.J.J. van Buuren, Leden, in tegenwoordigheid van mr. F.T.T. van der Heijde, ambtenaar van Staat.

w.g. Scholten-Hinloopen w.g. Van der Heijde
Voorzitter ambtenaar van Staat

349.