Uitspraak 200601037/2


Volledige tekst

200601037/2.
Datum uitspraak: 28 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op verzoeken om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) in het geding tussen onder meer:

1. [verzoekers sub 1], wonend te [woonplaats],
2. [verzoekers sub 2], wonend te [woonplaats],
3. de stichting "Stichting Wijkoverlegorgaan De Boomberg" (verder: Stichting de Boomberg), gevestigd te Hilversum,
4. de vereniging "Wijkvereniging De Parken" (verder: Wijkvereniging De Parken), gevestigd te Hilversum,

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 juni 2005 heeft de gemeenteraad van Hilversum, op voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 26 april 2005, het bestemmingsplan "Noordwestelijk Villagebied" vastgesteld.

Verweerder heeft bij zijn besluit van 10 januari 2006, kenmerk 2005-29107, beslist over de goedkeuring van het bestemmingsplan.

Tegen dit besluit hebben onder meer verzoekers sub 1 bij brief van 21 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2006, verzoekers sub 2 bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, verzoekster sub 3 bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, en verzoekster sub 4 bij brief van 8 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, beroep ingesteld. Verzoekster sub 4 heeft haar beroep aangevuld bij brief van 4 april 2006.
Bij brief van 21 februari 2006, bij de Raad van State ingekomen op 22 februari 2006, hebben verzoekers sub 1 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, hebben verzoekers sub 2 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 7 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op 8 maart 2006, heeft verzoekster sub 3 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij brief van 9 maart 2006, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde datum, heeft verzoekster sub 4 de Voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

De Voorzitter heeft de verzoeken ter zitting behandeld op 7 april 2006, waar verzoekers sub 1, vertegenwoordigd door [gemachtigde], verzoekster sub 3, vertegenwoordigd door [bestuurslid van de stichting] en bijgestaan door prof. ing. A. van Ramden en mr. J.J.W. Lamme, advocaat te Amsterdam, en verzoekster sub 4, vertegenwoordigd door [bestuurslid van de vereniging] en verweerder, vertegenwoordigd door mr. Y.H.M. Huisman, ambtenaar van de provincie, zijn verschenen. Verzoekers sub 2 zijn niet ter zitting verschenen.
Voorts is als partij gehoord de gemeenteraad van Hilversum, vertegenwoordigd door drs. T. Eisenburger, ambtenaar van de gemeente.

2. Overwegingen

2.1. Het oordeel van de Voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.

2.2. Op 1 juli 2005 zijn de Wet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb en de Aanpassingswet uniforme openbare voorbereidingsprocedure Awb in werking getreden. Uit het daarbij behorende overgangsrecht volgt dat het recht zoals dat gold vóór de inwerkingtreding van deze wetten op dit geding van toepassing blijft.

Het plan

2.3. Het plan heeft betrekking op het noordwestelijke deel van Hilversum en heeft een hoofdzakelijk consoliderend karakter.

De verzoeken van [verzoekers sub 1] alsmede [verzoekers sub 2]

2.4. Het plan voorziet onder meer in een plandeel met de bestemming "Groen" ter plaatse van het pinetum aan de Jonkerweg. Op de gronden van het pinetum is voorts een plandeel voorzien met de bestemming "Maatschappelijke voorzieningen" en de aanduiding "bouwvlak".

2.5. [verzoekers sub 1] alsmede [verzoekers sub 2] stellen dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het pinetum en verzoeken in zoverre schorsing van het bestreden besluit. Verzoekers hebben bezwaar tegen de omvang van het op het plandeel voorziene bouwwerk en de geringe afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens, wat volgens hen in strijd is met artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften. Ook de afstand tot de monumentale muur van het pinetum is volgens verzoekers te klein. Verzoekers stellen voorts dat de gebruiksmogelijkheden te ruim zijn. Verzoekers beogen met hun verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan te voorkomen.

2.6. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Volgens verweerder bestaat behoefte aan een ontvangstruimte en bezoekerscentrum bij het pinetum.

2.7. De Voorzitter ziet in het door verzoekers gestelde niet op voorhand aanleiding voor het oordeel dat de omvang van het voorziene bouwwerk een zodanige aantasting van het pinetum of de woonomgeving van verzoekers met zich zou brengen dat verweerder om die reden niet heeft kunnen instemmen met het plan in zoverre.

Ingevolge artikel 11 van de planvoorschriften mogen hoofdgebouwen uitsluitend in het op de kaart aangegeven bouwvlak worden gebouwd. Voor percelen met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" is voorts geen afstand tot de perceelsgrens opgenomen. Artikel 11, derde lid, van de planvoorschriften, waar verzoekers op wijzen, ziet op de bouw van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen bij een hoofdgebouw. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de in het plan opgenomen afstand van het bouwvlak tot de perceelsgrens een aantasting van het karakter van het pinetum of de woonomgeving van verzoekers met zich brengt.

Met betrekking tot de situering van het bezoekerscentrum naast de muur van het pinetum is op basis van het verhandelde ter zitting evenmin aannemelijk gemaakt dat de plaatsing van het gebouw ten opzichte van de muur of de toegestane omvang van het bouwwerk onevenredig afbreuk doen aan het door verzoekers gestelde monumentale karakter van de muur. Voor zover verzoekers vrezen dat de uitstraling van het bouwplan van het bezoekerscentrum niet strookt met de monumentale waarde van de muur merkt de Voorzitter op dat dit welstandsaspecten betreft, die niet in de bestemmingsplanprocedure aan de orde kunnen komen.

Ten aanzien van de door verzoekers gestelde te ruime gebruiksmogelijkheden van het voorziene gebouw overweegt de Voorzitter dat een beoordeling van dat aspect in de bodemprocedure aan de orde kan komen omdat het gebruik van het voorziene bouwwerk als zodanig geen blijvende niet-onomkeerbare gevolgen oproept.

2.8. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het pinetum aan de Jonkerweg. Het verzoek dient te worden afgewezen.

Het verzoek van Stichting de Boomberg

2.9. Stichting de Boomberg stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de gronden op de hoek van de Schuttersweg en de Jonkerweg. Verzoekster stelt verder dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan de aanduiding "kantoor (k)" op het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Burgemeester Schooklaan 7. Ter zitting heeft Stichting de Boomberg haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van deze plandelen ingetrokken.

2.10. Het plan voorziet onder meer in een plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het perceel Albertus Perkstraat 67.

2.11. Stichting de Boomberg stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse van het perceel Albertus Perkstraat 67 en verzoekt in zoverre schorsing van het bestreden besluit. Daartoe stelt zij dat de gebruiksmogelijkheden die door deze bestemming worden geboden te ruim zijn en dat het plandeel een meer specifiek op de huidige functie toegesneden bestemming zou moeten krijgen of dat de woonbestemming zou moeten worden gehandhaafd. Verzoekster vreest dat het pand op het perceel een kantoorfunctie zal krijgen, wat volgens haar een aantasting inhoudt van het karakter van de buurt. In verband met haar bezwaren ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden heeft verzoekster bezwaar tegen de mogelijkheid een kantooraanbouw te verwezenlijken.

Verzoekster beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van de inwerkingtreding van het plan op dit punt te voorkomen.

2.12. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" passend is voor het huidige feitelijke gebruik van het pand en dat de verwezenlijking van een aanbouw geen aantasting van het karakter van de buurt inhoudt.

2.13. De Voorzitter overweegt dat verzoekster geen feiten of omstandigheden heeft aangedragen die op voorhand aanleiding vormen voor het oordeel dat de verwezenlijking van een aanbouw aan de achterzijde van het huidige pand een aantasting van het karakter van de buurt zou inhouden. Daarbij neemt de Voorzitter mede in aanmerking de omvang van de bouwmogelijkheden voortvloeiende uit artikel 17 in samenhang met artikel 11 van de planvoorschriften.

Ten aanzien van de gebruiksmogelijkheden van het pand en de voorziene aanbouw op het plandeel die door de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" worden geboden overweegt de Voorzitter dat geen aanleiding bestaat voor het oordeel dat gebruikmaking van deze mogelijkheden tot blijvende onomkeerbare gevolgen zou leiden.

2.14. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening ten aanzien van het bestreden besluit voor zover dit betreft het plandeel met de bestemming "Maatschappelijke doeleinden" ter plaatse het perceel Albertus Perkstraat 67. Het verzoek dient te worden afgewezen.

Het verzoek van Wijkvereniging De Parken

2.15. Het plan voorziet ter plaatse van het perceel Catharina van Renneslaan 5 in een plandeel met de bestemming "Wonen" met daarop een bouwvlak. Ter zitting is gebleken dat op het perceel een bunker aanwezig is die ondergronds is gelegen en dat op het perceel opbouwen staan die hebben gediend als camouflage van de bunker.

2.16. Wijkvereniging De Parken stelt dat verweerder ten onrechte goedkeuring heeft verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" en het daarop geldende bouwvlak ter plaatse van het perceel Catharina van Renneslaan 5 en verzoekt in zoverre schorsing van het bestreden besluit. Verzoekster voert daartoe aan dat de bunker en de opbouwen bescherming verdienen en dat de mogelijkheid een aanbouw aan de bestaande bunker te verwezenlijken inbreuk maakt op het monumentale karakter van de bunker en beoogt met haar verzoek onomkeerbare gevolgen van inwerkingtreding van het plan op dit punt te voorkomen.

2.17. Verweerder heeft het plandeel niet in strijd met een goede ruimtelijke ordening of het recht geacht en heeft het plandeel goedgekeurd. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het karakter van de bunker niet door het plan wordt aangetast.

2.18. Tussen partijen is niet in geschil dat aan de bescherming van het karakter van de bunker een groot gewicht moet worden toegekend. Blijkens de stukken wordt beoogd de opbouw van de bunker te slopen en een aanbouw te verwezenlijken teneinde een woonfunctie op het perceel mogelijk te maken. Voorts is gebleken dat de bunker, zonder opbouw, is voorgedragen als gemeentelijk monument. In dat deel is een museale functie voorzien.

Uit de stukken en het verhandelde ter zitting leidt de Voorzitter af dat partijen van mening verschillen over de beantwoording van de vraag welk gedeelte van de bunker bescherming verdient. De stukken en het verhandelde ter zitting hebben bij de Voorzitter twijfel laten bestaan over de vraag of de opbouwen mede bepalend zijn voor of bijdragen aan de karakteristiek van de bunker. De Voorzitter is van oordeel dat de beoordeling hiervan nader onderzoek vergt, waartoe de voorlopige voorzieningenprocedure zich niet leent.

2.19. Gelet op het vorenstaande ziet de Voorzitter, gelet op de onomkeerbare gevolgen die kunnen ontstaan als gevolg van de inwerkingtreding van het plandeel, aanleiding het verzoek toe te wijzen en het bestreden besluit, voor zover daarbij goedkeuring is verleend aan het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van de Catharina de Renneslaan 5, te schorsen.

Proceskosten

2.20. Ten aanzien van de verzoeken van [verzoekers sub 1] alsmede [verzoekers sub 2] en Stichting De Boomberg bestaat voor een proceskostenveroordeling geen aanleiding.

Ten aanzien van het verzoek van Wijkvereniging De Parken is van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen niet gebleken.

3. Beslissing

De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van gedeputeerde staten van Noord-Holland van 10 januari 2006, kenmerk 2005-29107, voor zover het de goedkeuring van het plandeel met de bestemming "Wonen" ter plaatse van het perceel Catharina van Renneslaan 5 betreft;

II. wijst de verzoeken van [verzoekers sub 1] alsmede [verzoekers sub 2] en Stichting De Boomberg af;

III. gelast dat de provincie Noord-Holland aan verzoekster sub 4 het door haar voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 276,00 (zegge: tweehonderdzesenzeventig euro) vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. J.C.K.W. Bartel, als Voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. R.D. van Onselen, ambtenaar van Staat.

w.g. Bartel w.g. Van Onselen
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 april 2006

178-481.