Uitspraak 200507259/1


Volledige tekst

200507259/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellanten], wonend te Alkmaar,

tegen de uitspraak in zaak no. WW44 04/1863 van de rechtbank Alkmaar van 11 juli 2005 in het geding tussen:

appellanten

en

het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar.

1. Procesverloop

Bij afzonderlijke besluiten van 21 januari 2004 heeft het college van burgemeester en wethouders van Alkmaar (hierna: het college) appellanten bouwvergunning geweigerd voor een dakkapel op het achtergeveldakvlak van hun woningen aan de [locaties] te Alkmaar.

Bij besluit van 30 augustus 2004 heeft het college het daartegen door appellanten gezamenlijk gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 juli 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellanten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij ongedateerde brief, bij de
Raad van State ingekomen op 18 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij ongedateerde brief, ontvangen op 20 oktober 2005, heeft het college van antwoord gediend.

Na afloop van het vooronderzoek zijn nadere stukken van appellanten ontvangen. Deze zijn aan de andere partij toegezonden.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 7 april 2006, waar appellanten, vertegenwoordigd door [een van de appellanten] en bijgestaan door P. Kueter, en het college, vertegenwoordigd door A. van het Ende, werkzaam bij de gemeente Alkmaar, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Woningwet mogen het uiterlijk en de plaatsing van een bouwwerk, zowel op zichzelf als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkelingen daarvan, niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

2.2. Ingevolge artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet mag de bouwvergunning slechts en moet deze worden geweigerd, indien het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk, waarop de aanvraag betrekking heeft, in strijd is met redelijke eisen van welstand.

2.3. Appellanten, woonachtig in hetzelfde woonblok, zijn overgegaan tot het realiseren van identieke dakkapellen op hun onderscheiden woningen.

De dakkapellen zijn minder dan 0,5 meter boven de dakvoet geplaatst, zijn 2,48 meter hoog en zijn op minder dan 0,5 meter van de zijkant van het dakvlak van de woning geplaatst.

2.4. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen dat de dakkapellen, gezien de situering en afmetingen, niet zijn te beschouwen als vergunningvrije bouwwerken en dat het gaat om licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken als bedoeld in artikel 4 van het Besluit bouwvergunningvrije en licht-bouwvergunningplichtige bouwwerken. Het betreft hier dakkapellen die zijn gesitueerd in het achtergeveldakvlak van de woningen en niet voldoen aan de kenmerken van artikel 2 van evengenoemd Besluit.

2.5. Anders dan appellanten hebben betoogd is de rechtbank op goede gronden tot het juiste oordeel gekomen dat het college zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de dakkapellen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

Het college heeft aan zijn standpunt ten grondslag gelegd de adviezen van de commissie Alkmaar van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland van 24 december 2003, waarin is aangegeven dat de dakkapellen door hun maatvoering, detaillering, borstwering en positie in het dakvlak het gevelbeeld van het woonblok in ernstige mate verstoren en daarom in strijd zijn met de redelijke eisen van welstand.

Voorts heeft het college in het kader van de bezwaarschriftenprocedure de bouwplannen voorgelegd aan de Commissie voor Second Opinions van de Stichting Welstandszorg Noord-Holland, die op 5 juli 2004 eveneens tot het oordeel is gekomen dat de dakkapellen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand.

2.6. De Afdeling is van oordeel dat beide negatieve welstandsadviezen, op zichzelf bezien en in hun onderlinge samenhang, naar inhoud en wijze van totstandkoming ervan niet zodanige gebreken vertonen dat het college daarop niet mocht afgaan.

Voorts wordt in aanmerking genomen dat appellanten tegenover de welstandsadviezen geen rapport van een ter zake deskundige hebben gesteld.

Het betoog van appellanten dat blijkens de beslissing op bezwaar ten onrechte is getoetst aan de Welstandsnota, die eerst na het indienen van de bouwaanvragen op 1 juli 2004 in werking is getreden, kan niet leiden tot het ermee beoogde doel. De desbetreffende criteria in de Welstandsnota kwamen voorheen voor in hoofdstuk 9 van de destijds geldende Bouwverordening.

2.7. Eveneens faalt het betoog van appellanten dat bij de besluiten tot weigering van de bouwvergunningen ten onrechte geen rekening is gehouden met hun (financiële) belang de aangebrachte dakkapellen in stand te laten.

Voor een belangenafweging bestaat immers geen ruimte, omdat in artikel 44 van de Woningwet limitatief is opgesomd in welke gevallen de bouwvergunning moet worden geweigerd.

2.8. Nu het college tot het standpunt is gekomen dat de door appellanten aangebrachte dakkapellen in strijd zijn met redelijke eisen van welstand als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Woningwet kon het college, gelet op het bepaalde in artikel 44, eerste lid, aanhef en onder d, van de Woningwet niet anders dan de gevraagde bouwvergunningen weigeren.

De rechtbank is ook tot dat oordeel gekomen.

2.9. Eveneens juist is het oordeel van de rechtbank dat het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Appellanten hebben onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de door hen aangehaalde en aan de hand van foto's getoonde voorbeelden van dakkapellen in (stede)bouwkundig opzicht gelijk zijn aan de dakkapellen die zij op hun woningen hebben gerealiseerd.

2.10. Appellanten hebben eerst in hoger beroep gewezen op de gang van zaken tijdens het horen in het kader van de bezwaarschriftenprocedure en de functie van het plein aan de achterzijde van hun woningen, zoals in het nieuwe bestemmingsplan "Alkmaar Noord" is aangegeven, terwijl gesteld noch gebleken is dat zij daartoe niet in een eerder stadium van de procedure in staat waren. Nu de rechtbank zich daarover aldus niet heeft kunnen uitlaten, dient het aangevoerde buiten beoordeling te blijven.

2.11. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. T.M.A. Claessens, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. G.A.A.M. Boot, ambtenaar van Staat.

w.g. Claessens w.g. Boot
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

202.