Uitspraak 200802392/1


Volledige tekst

200802392/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Landgoed de Valouwe B.V., gevestigd te Beekbergen, gemeente Apeldoorn,
appellante,

tegen de uitspraak in zaak nr. 06/664 van de rechtbank Zutphen van 19 februari 2008 in het geding tussen:

de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Landgoed de Valouwe B.V.

en

het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 februari 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn (hierna: het college) het bezwaar van de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Exploitatiemaatschappij Landgoed de Valouwe B.V. (hierna: De Valouwe) tegen het besluit van 12 juli 2002, houdende wijziging van de voorschriften verbonden aan de op 13 december 2000 aan De Valouwe verleende vergunning voor het houden van een kampeerterrein, voor zover thans van belang, opnieuw ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 19 februari 2008, verzonden op 22 februari 2008, heeft de rechtbank Zutphen (hierna: de rechtbank) het door De Valouwe daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft De Valouwe bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 2 april 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 5 mei 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 17 november 2008, waar De Valouwe, vertegenwoordigd door C.T.J. van Baak en C.J. Griesdoorn en bijgestaan door mr. M. Gideonse, advocaat te Veenendaal, en het college, vertegenwoordigd door J. Groeneveld, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. De Valouwe betoogt dat de rechtbank in redelijkheid geen gebruik heeft kunnen maken van haar bevoegdheid om uitspraak te doen omdat haar was verzocht de zaak aan te houden in verband met een nog te verwachten advies van de Stichting Adviesbureau Onroerende Zaken, waarom partijen hadden verzocht.

2.2. Dit betoog faalt. Het aanhouden van een zaak betreft een bevoegdheid van de rechtbank, bij de aanwending waarvan haar een grote mate van vrijheid toekomt. Nu de rechtbank op de zitting van 13 december 2006 de zaak heeft geschorst tot 1 maart 2007 om partijen de gelegenheid te bieden in onderling overleg tot een minnelijke oplossing te komen, vervolgens de aanhouding op verzoek van partijen heeft verlengd tot 1 november 2007 en eerst op 5 februari 2008 een nadere zitting heeft gehouden, bestaat geen grond voor het oordeel dat zij in dit geval niet heeft mogen afzien van het nog langer aanhouden van de zaak.

2.3. Ingevolge artikel 8, eerste lid, van de per 1 januari 2008 vervallen Wet op de openluchtrecreatie (hierna: de Wor) was het verboden zonder vergunning van burgemeester en wethouders een kampeerterrein te houden.

Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Wor verbonden burgemeester en wethouders aan een vergunning als bedoeld in artikel 8, eerste lid, voorschriften over de soort en het aantal van de op het kampeerterrein toe te laten kampeermiddelen. Burgemeester en wethouders konden deze voorschriften wijzigen of intrekken.

2.4. Het college heeft met toepassing van het in 2002 verscherpte beleid ten aanzien van de oppervlakte van stacaravans, bij besluit van 12 juli 2002 de voorschriften van de op 13 december 2000 aan De Valouwe verleende kampeerexploitatievergunning gewijzigd in die zin dat op het kampeerterrein geen caravans meer mogen worden geplaatst die een groter vloeroppervlak hebben dan 55 m².

De Afdeling heeft bij haar uitspraak van 18 augustus 2004 in zaak nr. 200400208/1 geoordeeld dat in zijn algemeenheid niet kan worden gezegd dat dit beleid onredelijk zou zijn, maar dat het college door het beleid onverkort toe te passen ten onrechte geen aanleiding heeft gevonden te bezien of en in hoeverre De Valouwe door de nieuwe voor De Valouwe ten tijde van haar investeringen niet voorzienbare beleidslijn onevenredig in haar belangen zou worden getroffen. Het college had volgens de Afdeling met name nagelaten na te gaan of de in de beleidsregels voorziene overgangs- en compensatiemaatregelen als passend zijn aan te merken in het specifieke geval van De Valouwe, een parkexploitant die op basis van de oude beleidsuitgangspunten belangrijke investeringen heeft gedaan en gezien de recente vergunningverlening in 2000 ook heeft mogen doen, gericht op voordien toegestane plaatsing van stacaravans tot 75 m², maar die ten tijde van de beleidswijziging nog in een opbouwfase verkeerde. De Afdeling heeft geoordeeld dat het college bij de wijziging van de vergunningvoorschriften de door De Valouwe met betrekking tot haar situatie naar voren gebrachte omstandigheden onvoldoende heeft onderzocht en - dusdoende - niet behoorlijk heeft gemotiveerd waarom de gevolgen van dit besluit niet onevenredig zijn met de door dit besluit te dienen doelen.

2.5. Gevolg gevend aan deze uitspraak van de Afdeling heeft het college in zijn besluit van 6 februari 2006 opnieuw op het bezwaar van De Valouwe beslist en het opnieuw ongegrond verklaard.

2.6. De Valouwe betoogt dat de rechtbank slechts het standpunt van het college heeft weergegeven en ten onrechte zelf niet inhoudelijk daarover heeft geoordeeld.

Zij is van mening dat de rechtbank eraan is voorbij gegaan dat het college ten onrechte de in de beleidsregel voorziene overgangs- en compensatiemaatregelen als passend heeft aangemerkt.

2.7. Met juistheid heeft de rechtbank geoordeeld dat het college de door De Valouwe naar voren gebrachte omstandigheden voldoende heeft onderzocht en voldoende heeft gemotiveerd waarom de gevolgen van de wijziging van de vergunningsvoorschriften niet onevenredig zijn met de daarmee te dienen doelen. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat De Valouwe nagenoeg het maximaal op basis van de oude vergunning toegestane aantal stacaravans met een oppervlakte van 75 m² al had geplaatst en dat de vervanging van de bungalows door de stacaravans met een oppervlakte van 75 m² al was voltooid voor de inwerkingtreding van het nieuwe beleid, zodat daarop het overgangsrecht van toepassing is. Voorts neemt zij daarbij in aanmerking dat De Valouwe haar huidige bedrijfsvoering kan voortzetten en dat zij derhalve, mede gelet op de omstandigheid dat stacaravans een aanzienlijke levensduur hebben, de door haar gedane investeringen niet tevergeefs heeft gedaan. Gelet op het vorenstaande heeft de rechtbank zich op goede gronden aangesloten bij het standpunt van het college dat het overgangsrecht, op grond waarvan stacaravans groter dan 55 m² mogen worden gehandhaafd en gedeeltelijk mogen worden vernieuwd of veranderd, in dit geval als voldoende passend aangemerkt kan worden. Het betoog faalt derhalve.

2.8. De Valouwe heeft ter zitting haar verzoek om schadevergoeding als bedoeld in artikel 8:73 van de Algemene wet bestuursrecht, ingetrokken.

2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, voorzitter, en mr. W. Konijnenbelt en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.E.A. Neuwahl, ambtenaar van Staat.

w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Neuwahl
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009

280-497.