Uitspraak 200801973/1


Volledige tekst

200801973/1.
Datum uitspraak: 28 januari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 februari 2008 in zaak nr. 06/2753 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden.

1. Procesverloop

Bij besluit van 27 april 2006 heeft het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden (hierna: het college) aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Consortium Noord B.V. (hierna: Consortium Noord) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het oprichten van drie woontorens aan de Eeskwerd te Leeuwarden.

Bij besluit van 7 november 2006 heeft het college het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 11 februari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 18 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 16 april 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 23 december 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door mr. J.M. Smits, en het college, vertegenwoordigd door ing. D. Treffers en A.J. Grondsma, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting Consortium Noord, vertegenwoordigd door drs. I.S.A. Hollak, als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Niet in geschil is dat het bouwplan in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Bilgaard". Om realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft het college daarvoor vrijstelling verleend met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.

2.2. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat een goede ruimtelijke onderbouwing voor het bouwplan ontbreekt. Daartoe voert hij aan dat het bouwplan buiten de in de notitie "Ruimtelijke Onderbouwing Voorzieningenstrip Bilgaard" (hierna: de notitie) genoemde voorzieningenstrook is gelegen. Voorts betoogt [appellant] dat de rechtbank heeft miskend dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen verkeersonveilige situatie zal ontstaan.

2.2.1. Dit betoog faalt. Aan de vrijstelling heeft het college met name de notitie als ruimtelijke onderbouwing ten grondslag gelegd. De notitie ziet weliswaar primair op de voorzieningenstrook, doch onderhavige locatie wordt daarin tevens in een aparte paragraaf besproken. Daarin is onder meer opgenomen dat door de ligging de locatie uitermate geschikt is als woonlocatie, zonder dat het openbaar karakter in gevaar hoeft te komen. Door de afwijkende vorm van het gebied en de ligging aan de Dokkumer Ee kan op deze plekken een voor de wijk nieuwe bebouwingstypologie worden geïntroduceerd. Bij de invulling ervan zal aandacht besteed moeten worden aan het groene karakter van het gebied. Er kan worden gedacht aan een aantal losse bebouwingseenheden (appartementen in meerdere lagen) in het groen. De rechtbank heeft terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid met name onder verwijzing naar de notitie op het standpunt mocht stellen dat sprake is van een goede ruimtelijke onderbouwing. Daarbij is van belang dat in de besluitvorming is aangegeven dat het terrein rondom de woongebouwen een groen karakter zal verkrijgen, waarbij de parkeerplaatsen verdiept zullen worden aangelegd, zodat deze zoveel mogelijk aan het zicht worden onttrokken en dat in de nabije omgeving voldoende groen resteert. Voorts heeft het college aangegeven dat een strook van 10 tot 15 meter langs de Ee wordt aangehouden als openbaar gebied.

Voorts heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat het college onvoldoende heeft gemotiveerd dat geen sprake zal zijn van een verkeersonveilige situatie. In de stukken heeft het college aangegeven dat in de wijk een 30-kilometerzone bestaat, zodat onveilige situaties zullen worden beperkt. Dat naar [appellant] stelt ter hoogte van enkele scholen aan de Eeskwerd/Brandemeer tijdens het halen en brengen van kinderen een beperking van de doorstroming van het verkeer optreedt, heeft het college geen aanleiding hoeven geven om de vrijstelling in verband met de verkeersveiligheid te weigeren.

2.3. Ten slotte komt [appellant] op tegen het oordeel van de rechtbank dat het college weliswaar niet heeft getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005), maar nu is gebleken dat dit besluit voor wat betreft de toepasselijke grenswaarden niet afwijkt van het daarvoor geldende Besluit luchtkwaliteit (waaraan het college het bouwplan wel heeft getoetst) zij aan deze omissie geen gevolgen zal verbinden.

2.3.1. Het standpunt van het college dat niet aan deze grond kan worden toegekomen, omdat die niet reeds in bezwaar werd aangevoerd, vindt geen steun in het recht, in het bijzonder artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Ook overigens vloeit niet uit de wet of uit enig rechtsbeginsel voort dat gronden die niet expliciet in bezwaar werden aangevoerd, vanwege die enkele omstandigheid buiten de inhoudelijke beoordeling van het beroep zouden moeten blijven.

2.3.2. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het rapport "Rapport luchtkwaliteit 2004 gemeente Leeuwarden" volgt dat voor het gebied rond de woontorens zowel voor als na realisering van het bouwplan kan worden voldaan aan de in het Blk 2005 gestelde grenswaarden. Dit rapport behelst echter geen specifiek onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan zélf voor de luchtkwaliteit, maar een algemeen onderzoek naar de luchtkwaliteit in Leeuwarden. Gelet hierop is geen toereikend onderzoek naar de te verwachten luchtkwaliteit als gevolg van het bouwplan verricht, zodat het besluit niet is voorbereid met de daarbij te betrachten zorgvuldigheid. Anders dan het college naar voren brengt, bestaat er geen aanleiding om aan te nemen dat op voorhand was uitgesloten dat het bouwplan een verslechtering van de luchtkwaliteit als bedoeld in het Blk 2005 kon meebrengen, waarbij van belang is dat het bouwplan ziet op de realisatie van 100 woningen en niet in geschil is dat de in de omgeving van de locatie eerder aanwezige 98 woningen al minstens tien jaar geleden zijn verwijderd. Voorts wordt door de vrijstelling ter plaatse meer woningbouw mogelijk gemaakt dan op grond van het bestemmingsplan was toegestaan.

Het betoog slaagt.

2.4. Het hoger beroep is gegrond omdat het college geen onderzoek heeft gedaan naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit bij verwezenlijking van het project. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling het beroep tegen het besluit van 7 november 2006 van het college alsnog gegrond verklaren. Dat besluit komt eveneens voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.

2.5. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het hoger beroep gegrond;

II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 11 februari 2008 in zaak nr. 06/2753;

III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;

IV. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden van 7 november 2006, kenmerk FH/as/233-2006 21788;

V. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Leeuwarden tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.338,01 (zegge: dertienhonderdachtendertig euro en een cent), waarvan € 1.288,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de gemeente Leeuwarden aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald;

VI. gelast dat de gemeente Leeuwarden aan [appellant] het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 357,00 (zegge: driehonderdzevenenvijftig euro) voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep vergoedt.

Aldus vastgesteld door mr. P.A. Offers, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Offers w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 28 januari 2009

444