Uitspraak 200508535/1


Volledige tekst

200508535/1.
Datum uitspraak: 3 mei 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak in zaak no. 05/318 van de rechtbank Roermond van 26 augustus 2005 in het geding tussen:

appellant

en

de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 juni 2004 heeft de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (hierna: de Minister) de aan appellant verstrekte huursubsidie over de subsidietijdvakken van 1 juli 1998 tot 1 juli 2004 gewijzigd vastgesteld op nihil en de over deze tijdvakken uitbetaalde huursubsidie teruggevorderd onder oplegging van een boete.

Bij besluit van 26 januari 2005 heeft de Minister het daartegen door appellant gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 26 augustus 2005, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Roermond (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellant ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 7 oktober 2005, bij de Raad van State ingekomen op dezelfde dag, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 11 november 2005 heeft de Minister van antwoord gediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 6 april 2006, waar de Minister, vertegenwoordigd door mr. S. Jakhari, ambtenaar van het departement, is verschenen. Appellant is met bericht niet verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 15 van de Huursubsidiewet (hierna: de Hsw), wordt geen huursubsidie toegekend als het rekenvermogen meer bedraagt dan de in dat artikel genoemde vermogensgrenzen.

Ingevolge artikel 36, eerste lid, van de Hsw, kan de Minister de toekenning herzien, als huursubsidie is toegekend in afwijking van deze wet of de daarop berustende bepalingen, of als gevolg van het niet naleven van de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid.

Ingevolge het tweede lid kan aan een besluit als bedoeld in het eerste lid terugwerkende kracht worden verleend over ten hoogste vijf subsidietijdvakken, voorafgaande aan het lopende subsidietijdvak:

a. als de door de huurder of de medebewoners verstrekte gegevens zodanig onjuist of onvolledig blijken te zijn geweest, dat een ander besluit zou zijn genomen indien de juiste of volledige gegevens bij de Minister bekend zouden zijn geweest,

b. als de artikelen 30a, vierde lid, of 33, tweede lid, niet worden nageleefd, of,

c. als de huurder redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat de huursubsidie ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend.

Ingevolge het derde lid kan, als het eerste lid toepassing vindt, de ten onrechte of te veel uitbetaalde huursubsidie van de huurder worden teruggevorderd, of worden verrekend met aanspraken op huursubsidie van de huurder. De Minister stelt de hoogte van het terug te vorderen of te verrekenen bedrag en de wijze van terugvordering of verrekening vast.

2.2. De Minister heeft bij zijn beslissing op bezwaar de intrekking en terugvordering van de huursubsidie over de in geding zijnde periodes gehandhaafd omdat uit onderzoek van de Inlichtingen- en Opsporingsdienst van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gebleken dat appellant over vermogen in de vorm van onroerende zaken beschikt in Turkije en dit vermogen hoger is dan de geldende vermogensgrenzen voor de diverse tijdvakken.

2.3. In hoger beroep bestrijdt appellant het oordeel van de rechtbank dat de Minister terecht heeft geconcludeerd dat hij gedurende de desbetreffende periode over vermogen in Turkije beschikte. Appellant herhaalt dat de betreffende onroerende zaken slechts op zijn naam geregistreerd hebben gestaan zonder dat hij daadwerkelijk eigenaar is geworden. Ten slotte voert hij aan officiële gegevens over te zullen leggen waaruit dit blijkt.

2.4. De Afdeling stelt vast dat niet wordt betwist dat de betreffende onroerende zaken op naam van appellant stonden geregistreerd gedurende de in geding zijnde periodes. Deze registratie rechtvaardigt het vermoeden dat de onroerende zaken tot het vermogen van appellant behoren. Appellant heeft dit betwist doch de enkele, niet nader toegelichte stelling dat deze onroerende zaken aan zijn kinderen in eigendom toebehoren, is niet voldoende om dit vermoeden te weerleggen. Appellant heeft voorts geen bewijsstukken of documenten overgelegd waaruit de juistheid van zijn stelling blijkt. Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat de Minister terecht de huursubsidie over de genoemde tijdvakken op nihil heeft gesteld en de ten onrechte toegekende huursubsidie heeft teruggevorderd.

2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Broodman, ambtenaar van Staat.

w.g. Van Altena w.g. Broodman
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 3 mei 2006

204-512.