Uitspraak 200803292/1


Volledige tekst

200803292/1.
Datum uitspraak: 14 januari 2009

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht, gevestigd te Utrecht,
appellante,

tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 27 maart 2008 in zaak nr. 2007/931 in het geding tussen:

de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht

en

het college van burgemeester en wethouders van Utrecht.

1. Procesverloop

Bij besluit van 8 november 2008 heeft het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (hierna: het college) aan de Coöperatieve Centrale Raiffeisen-Boerenleenbank B.A. (hierna: de Rabobank) vrijstelling en bouwvergunning verleend voor het realiseren van een kantoorgebouw met parkeergarage op het perceel Croeselaan 18 en 22 te Utrecht.

Bij besluit van 29 maart 2007 heeft het college het door de stichting Stichting Stop Luchtverontreiniging Utrecht (hierna: de Stichting) daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 27 maart 2008, verzonden op 2 april 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door de Stichting daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de Stichting bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 mei 2008, hoger beroep ingesteld.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

Daartoe in de gelegenheid gesteld, heeft de Rabobank een schriftelijke uiteenzetting gegeven.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 11 december 2008, waar de Stichting, vertegenwoordigd door drs. C. van Oosten, vergezeld door haar [voorzitter] en het college, vertegenwoordigd door N. Oosterwegel, E. Rooke, drs. H.P.M. Cox en drs. A.M.M. Baggen, ambtenaren in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
Voorts is ter zitting de Rabobank, vertegenwoordigd door mr. R.J.G. Bäcker, advocaat te Rotterdam, vergezeld door ing. R.F.J.M. van Dijke en mr. W.J.E. Kreikamp, werkzaam bij de Rabobank, dr. F.L.H. Vanweert, werkzaam bij Cauberg-Huygen, en ing. H.M.J. Groot, werkzaam bij Goudappel Coffeng, als partij gehoord.

Buiten bezwaren van partijen zijn ter zitting nog stukken in het geding gebracht.

2. Overwegingen

2.1. Anders dan het college en de Rabobank betogen is de Stichting aan te merken als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bij het besluit van 29 maart 2007. Ingevolge artikel 2.1. van haar statuten is de doelstelling van de Stichting:

- het verschaffen van informatie over luchtverontreiniging en de oorzaken daarvan en over de landelijke en Europese regelgeving om luchtverontreiniging tegen te gaan;

- het instellen van rechtsmiddelen (zowel bestuursrechtelijk als civielrechtelijk) tegen besluiten, plannen en situaties in de stad en regio Utrecht, die schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu in verband met verontreiniging van de lucht, waarbij onder meer het verkeer een belangrijke rol speelt.

Uit deze omschrijving komt naar voren dat de Stichting zich meer in het bijzonder toelegt op het tegengaan van luchtverontreiniging in de stad en de regio Utrecht en daartoe onder meer rechtsmiddelen instelt tegen besluiten, plannen en situaties in dat gebied die volgens haar in verband met die verontreiniging schadelijk zijn voor de gezondheid en het milieu. De feitelijke werkzaamheden van de Stichting bestaan blijkens de ter zitting door de Stichting overgelegde en toegelichte stukken, naast het voeren van juridische procedures, uit het gericht verschaffen van informatie, onder meer via de eigen website en door publicatie van een alternatief structuurplan voor het centrum, over luchtverontreiniging en de oorzaken daarvan in Utrecht en over landelijke en Europese regelgeving in relatie daarmee. Uit deze stukken blijkt ook dat de Stichting zelf metingen ter beoordeling van de luchtkwaliteit laat verrichten. Ter zitting is voorts komen vast te staan dat de Stichting in het kader van haar doelstelling geregeld contacten onderhoudt met leden van de Utrechtse gemeenteraad en veelvuldig inspreekt in gemeenteraads- en commissievergaderingen over projecten waarbij het onderwerp luchtverontreiniging aan de orde is.

2.2. Het bouwplan voorziet in nieuwbouw van een kantoortoren, bestaande uit een uitbreiding van het totale kantoorvolume van 40.000 m2 en 16.000 m2 nieuwbouw ter vervanging van het voormalige EDS gebouw. Verder voorziet het bouwplan in renovatie van de overige bestaande bebouwing, het aanpassen van de lagen op begane grondniveau en +1 niveau van de bestaande bebouwing en uitbreiding van de parkeerkelder op eigen terrein. Het bouwplan is in strijd met het ter plaatse geldende Stadsvernieuwingsplan 'Dichterswijk/Croeselaan'. Om niettemin medewerking aan het bouwplan te kunnen verlenen, heeft het college daarvoor, met toepassing van artikel 19, eerste lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, vrijstelling van het bestemmingsplan verleend.

2.3. De Stichting betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat het college bij het onderzoek naar de gevolgen van het bouwplan voor de luchtkwaliteit van onjuiste meet- en rekengegevens is uitgegaan. Wat de gehanteerde snelheidstypering van de Croeselaan betreft, heeft de Stichting haar beroepsgrond ter zitting ingetrokken.

2.3.1. Aan het besluit tot verlening van vrijstelling ten behoeve van het bouwplan heeft het college rapporten van onder meer Cauberg-Huygen raadgevende ingenieurs B.V. en adviesbureau Peutz ten grondslag gelegd. Volgens deze rapporten vormt het aspect luchtkwaliteit, zowel ten aanzien van stikstofdioxide als ten aanzien van zwevende deeltjes (PM10) geen belemmering voor de verwezenlijking van het bouwplan. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden overwogen dat de Stichting niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze rapporten zodanige gebreken of leemten vertonen, dat het college zich op de in die rapporten getrokken conclusie bij het nemen van zijn besluit niet heeft mogen baseren.

Dat bij de berekeningen in het kader van de luchtkwaliteit in de autonome situatie en in de situatie met planontwikkeling van onjuiste gegevens over de verkeersintensiteit op de Croeselaan en de Van Zijstweg is uitgegaan, heeft de rechtbank terecht niet aannemelijk gemaakt geacht. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het besluit is gebaseerd op het ten tijde van het nemen daarvan meest actuele verkeersmodel, VRU 1.31. Utr 1.0 (hierna: VRU 1.31). In dit model zijn de planning en uitvoering van concrete bouwprojecten verwerkt. Dat een aantal uitkomsten van het sinds 15 januari 2008 in gebruik zijnde verkeersmodel VRU 2.0. Utr 1.0 (hierna: VRU 2.0) substantieel lager uitvalt, heeft de rechtbank terecht geen aanleiding gegeven voor het oordeel dat het college zich voor de verkeersintensiteit niet op de uitkomsten van de berekeningen met VRU 1.31. heeft mogen baseren. Daarbij is in aanmerking genomen dat het college ter zitting bij de rechtbank heeft verklaard dat bedoeld verschil in verkeersintensiteit verband houdt met het feit dat een aantal projecten later zal worden gerealiseerd dan aanvankelijk was voorzien.

Bij het onderzoek naar het aantal in te voeren extra verkeersbewegingen ten gevolge van het bouwplan is uitgegaan van 600 extra benodigde parkeerplaatsen op het eigen terrein met een zogenoemde turnover van 1, waarbij met 'turnover' wordt bedoeld het gemiddeld aantal keren op jaarbasis dat een parkeerplaats per dag wordt bezet. Dit aantal parkeerplaatsen is vastgesteld aan de hand van de parkeernormen in de gemeentelijke nota 'Parkeernormen 2004', die op algemeen aanvaarde landelijke parkeerkencijfers van het Centrum voor Regelgeving en Onderzoek in de Grond, Water, Wegenbouw en Verkeerstechniek (hierna: CROW) zijn gebaseerd. Daarbij is rekening gehouden met de goede bereikbaarheid per openbaar vervoer. Voor het bepalen van de 'turnover' zijn verkeerstellingen verricht bij de ingang van het terrein van de Rabobankvestiging te Zeist, die wordt opgeheven en gevoegd bij het kantoor aan de Croeselaan, en bij de ingang van de parkeergarage onder het bestaande bankkantoor aan de Croeselaan. De enkele stelling dat toekomstige werknemers gebruik zullen maken van het openbare parkeerterrein bij de Jaarbeurs, zodat ook met verkeersbewegingen naar dat parkeerterrein rekening had moeten worden gehouden, biedt geen grond voor het oordeel dat het college zich voor de berekening van het aantal extra verkeersbewegingen niet op de 600 extra parkeerplaatsen en genoemde 'turnover' heeft mogen baseren. Daarbij is mede in aanmerking genomen dat is uitgegaan van de maximum parkeernorm volgens de richtlijnen van het CROW.

De rechtbank heeft voorts terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de beoogde doorsteek in de tussenberm van de Croeselaan niet heeft mogen betrekken bij de situatie met planontwikkeling, zonder deze ook in de autonome situatie mee te nemen. Nu alleen te verwachten toekomstige ontwikkelingen dienen te worden meegenomen, realisering van de doorsteek nadrukkelijk is verbonden met het bouwplan en geen aanleiding bestaat de doorsteek in de autonome situatie te realiseren, bestaat, anders dan de Stichting stelt, geen grond deze bij de berekeningen in de autonome situatie te betrekken.

Het betoog faalt.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, voorzitter, en mr. A.W.M. Bijloos en mr. R. van der Spoel, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.M.L. Hanrath, ambtenaar van Staat.

w.g. Troostwijk w.g. Hanrath
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2009

392.