Uitspraak 200709043/2


Volledige tekst

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Beslissing op het verzoek van:

[verzoekers], gevestigd onderscheidenlijk wonend te [plaats],

om wraking (artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht) van mr. W. van den Brink als lid van de Afdeling bij de behandeling van de zaak nr. 200709043/1.

1. Procesverloop

Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 juli 2008, hebben
[verzoekers] verzocht om wraking van staatsraad mr. W. van den Brink (hierna: de staatsraad) bij de behandeling van de zaak nr. 200709043/1 betreffende het hoger beroep van verzoekers (hierna: de hoofdzaak) tegen de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage van 13 november 2007 in de gedingen tussen verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (hierna: het college).

De staatsraad heeft niet in de wraking berust.

De Afdeling heeft het wrakingsverzoek ter openbare zitting behandeld op
4 augustus 2008 waar verzoekers, vertegenwoordigd door [gemachtigde], zijn gehoord. De staatsraad heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid te worden gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

Ingevolge artikel 39 van de Wet op de Raad van State is dit artikel van overeenkomstige toepassing indien bij de Afdeling hoger beroep wordt ingesteld.

2.2. Verzoekers betogen dat de staatsraad niet onpartijdig is ten aanzien van hun betoog in de hoofdzaak dat de rechtbank zich ten onrechte zonder nadere motivering heeft beroepen op de door de staatsraad als lid van de enkelvoudige kamer gewezen uitspraak van de Afdeling van 28 december 2005 in een eerder geschil tussen partijen in de hoofdzaak, omdat die uitspraak volgens verzoekers, in strijd met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM) en de beginselen van een behoorlijke procesorde, gebrekkig is gemotiveerd. Reeds deze klacht over strijd met artikel 6 van het EVRM en strijd met de beginselen van een behoorlijke procesorde, brengt volgens verzoekers met zich dat de rechterlijke onpartijdigheid van de staatsraad niet is gewaarborgd.

2.3. De ratio van het instituut van wraking is blijkens de wetsgeschiedenis gelegen in het waken tegen inbreuken op de rechterlijke onpartijdigheid en tegen de schijn van rechterlijke partijdigheid.

Een wrakingsgrond dient volgens vaste jurisprudentie te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op de persoon van de staatsraad die de zaak behandelt.

2.3.1. De bezwaren van verzoekers komen in de kern beschouwd neer op bezwaren tegen de uitspraak van de Afdeling van 28 december 2005, voor zover daarin een oordeel is gegeven over de beroepsgronden van verzoekers tegen het standpunt van het college dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat.

De uitspraak van de Afdeling van 28 december 2005 staat in rechte vast. Het betoog van verzoekers dat die uitspraak is gedaan in strijd is met artikel 6 van het EVRM en met de beginselen van een behoorlijke procesorde, kan in de onderhavige zaak niet aan de orde worden gesteld.

Daartoe bestaan andere procedures, waarvan verzoekers evenwel geen gebruik hebben gemaakt.

Het college en de rechtbank 's-Gravenhage hebben die uitspraak dan ook terecht als een gegeven aangemerkt. Ook voor de Afdeling, in welke samenstelling dan ook, zal die uitspraak in de hoofdzaak een gegeven zijn. Dit neemt niet weg dat het de Afdeling vrij staat op grond van nieuwe feiten en omstandigheden in de hoofdzaak aanleiding te zien een ander standpunt in te nemen ten aanzien van de vraag of in het thans voorliggende geschil concreet zicht op legalisatie bestaat.

De Afdeling ziet in hetgeen daartoe in het verzoekschrift en ter zitting naar voren is gebracht, geen steekhoudend argument om verzoekers te volgen in hun standpunt dat de Afdeling, in een samenstelling waar de staatsraad deel van uitmaakt, deze vraag niet met onbevangenheid zal beantwoorden. Daarbij neemt de Afdeling in aanmerking dat de staatsraad uit hoofde van zijn aanstelling wordt verondersteld onpartijdig te zijn en dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt, noch de Afdeling is gebleken, dat sprake is van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op deze veronderstelling rechtvaardigen.

2.4. De bezwaren van verzoekers leveren geen grond voor wraking op. Het verzoek wordt afgewezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:

wijst het verzoek af.

Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins-de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. J.H. van Kreveld, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.C. Rop, ambtenaar van Staat.

w.g. Parkins-de Vin w.g. Rop
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 7 augustus 2008

417.