Uitspraak 200507103/1


Volledige tekst

200507103/1.
Datum uitspraak: 26 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellante], gevestigd te [plaats],

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 04/3274 van de rechtbank
's-Hertogenbosch van 6 juli 2005 in het geding tussen:

appellante

en

de burgemeester van 's-Hertogenbosch.

1. Procesverloop

Bij besluit van 19 maart 2004 heeft de burgemeester van 's-Hertogenbosch (hierna: de burgemeester) geweigerd aan appellante een vergunning te verlenen voor de exploitatie van een buitenterras aan de achterzijde van het pand [locatie] te [plaats].

Bij besluit van 5 oktober 2004 heeft de burgemeester het daartegen door appellante gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 6 juli 2005, verzonden op 11 juli 2005, heeft de rechtbank 's-Hertogenbosch (hierna: de rechtbank) het daartegen door appellante ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft appellante bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 12 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 15 november 2005 heeft de burgemeester van antwoord gediend.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 18 januari 2006, waar appellante, vertegenwoordigd door mr. M.B.Ph. Geeraedts, advocaat te 's-Hertogenbosch, en de burgemeester, vertegenwoordigd door mr. P.W.G.M. Christophe, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 29c, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening 1996 van 's-Hertogenbosch (hierna: de APV) is het verboden een terras te exploiteren zonder vergunning van de burgemeester.

Ingevolge artikel 29c, derde lid, van de APV kan de burgemeester aan de in het eerste lid bedoelde vergunning voorschriften en/of beperkende voorwaarden verbinden:

a. ten aanzien van de situering en/of inrichting van het terras alsmede de redelijke eisen van welstand en/of de sluitingstijden;

b. in het belang van de openbare orde, veiligheid, zedelijkheid en/of in het belang van de bescherming van het woon- en leefklimaat.

Ingevolge het vierde lid, aanhef en onder e, van dit artikel kan de in het eerste lid bedoelde vergunning worden geweigerd dan wel worden ingetrokken in het belang van

1. de openbare orde;

2. het voorkomen of beperken van overlast;

3. het voorkomen of beperken van aantasting van het woon- en leefklimaat;

4. de veiligheid van personen of goederen;

5. de verkeersvrijheid of -veiligheid;

6. het uiterlijk aanzien c.q. de redelijke eisen van welstand.

Het Besluit horeca-, sport- en recreatie-inrichtingen milieubeheer (hierna: het Besluit) is ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en sub a, aanhef en onder 1° van het Besluit van toepassing op een inrichting waarbij uitsluitend of in hoofdzaak sprake is van onder andere een restaurant of café.

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Besluit gelden de voorschriften die in de bijlage bij het Besluit (hierna: de Bijlage) zijn opgenomen voor een ieder die een inrichting drijft die onder de werking van het Besluit valt.

In onderdeel B, paragraaf 1.1 van de Bijlage zijn algemene voorschriften gegeven omtrent geluid en trilling. In voorschrift 1.1.1, sub a, zijn grenswaarden bepaald voor geluid veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige installaties en toestellen en aldaar verrichte werkzaamheden en activiteiten. Dit geluid zal nader worden aangeduid als inrichtinggebonden geluid. In voorschrift 1.1.2, aanhef en sub a is bepaald dat bij het bepalen van de geluidsniveaus, bedoeld in voorschrift 1.1.1, het stemgeluid van bezoekers op een onverwarmd en onoverdekt terrein, dat onderdeel is van de inrichting, buiten beschouwing blijft, tenzij het terrein kan worden aangemerkt als een binnenterrein.

2.2. Appellante komt op tegen het oordeel van de rechtbank dat de burgemeester de terrasvergunning kon weigeren, omdat het woon- en leefklimaat van het Sint Janskerkhof door het stemgeluid van bezoekers van het bewuste terras zou worden aangetast. Naar zij stelt, mocht de burgemeester geen rekening houden met door bezoekers van het terras voort te brengen stemgeluid, omdat dit inrichtinggebonden geluid is, dat reeds wordt gereguleerd door het Besluit. Een nadere regulering door middel van de APV is dan ook niet mogelijk, aldus appellante.

2.2.1. In aansluiting op haar uitspraken van 24 juli 2002 in zaak no. 200102945/1 en 10 augustus 2005, in zaak no. 200409633/1, stelt de Afdeling voorop dat inrichtinggebonden geluidhinder wordt gereguleerd door het Besluit en de Bijlage. Daarin is bepaald wat het ten hoogste toegelaten niveau is van het geluid dat door het terras wordt veroorzaakt. Anders dan de rechtbank heeft overwogen brengt de omstandigheid dat het terras is gelegen aan de openbare weg en niet op een binnenterrein niet met zich dat het van het terras afkomstige geluid, waaronder het stemgeluid van de bezoekers niet inrichtinggebonden, doch publiekgebonden geluid is, waarop het Besluit niet van toepassing is. Het stemgeluid van bezoekers van een terras dat niet op een binnenterrein is gelegen wordt op grond van voorschrift 1.1.2, aanhef en sub a, van de Bijlage buiten beschouwing gelaten bij de bepaling van de toegelaten geluidsniveaus bedoeld in voorschrift 1.1.1.

Nu het inrichtinggebonden geluid dat van het terras afkomstig is, aldus sluitend wordt gereguleerd door het Besluit, is de burgemeester niet bevoegd in het kader van de toepassing van artikel 29c, derde lid, van de APV regels te stellen inzake de toelaatbaarheid van het niveau van dat geluid.

Gelet op het bepaalde in het derde en vierde lid van voormeld artikel, zal bij de besluitvorming omtrent de aanvraag van een vergunning voor de exploitatie van een terras moeten worden beoordeeld of de situering van een terras op de beoogde locatie, inbreuk maakt op de te beschermen woon- en verblijfskwaliteit van die locatie of het gebied waartoe die locatie behoort. Bij die beoordeling is het toegelaten geluidniveau een gegeven; er zal van uit moeten worden gegaan dat het terras aan de gestelde milieunormen voldoet. Zo dat niet het geval zou zijn, zal immers gebruik worden gemaakt van de aan de milieuwetgeving te ontlenen bevoegdheden teneinde schending van de normen te keren. Derhalve kan in deze procedure ook in het midden blijven of de overgelegde akoestische rapporten op de voorgeschreven wijze tot stand zijn gekomen, nu hieraan in deze procedure geen betekenis kan toekomen.

Dit laat evenwel onverlet dat de burgemeester bij het nemen van een besluit op een aanvraag ingevolge artikel 29c van de APV moet afwegen of een terras op een bepaalde plaats toelaatbaar is, gelet op de kwaliteit van het woon- en leefmilieu aldaar. De burgemeester mag bij die afweging het karakter van de omgeving waar het terras moet worden gevestigd betrekken, evenals de uitstraling van het terras - in zijn totaliteit - op die omgeving. Hij is daarbij in beginsel bevoegd om binnen het stedelijk gebied onderscheid te maken tussen de verschillende delen daarvan, mede met het oog op de wenselijkheid van het behoud van bijzondere elementen van een gebied met een eigen karakter. De burgemeester moet in dit kader tevens afwegen of het terras kan worden toegelaten onder het stellen van voorschriften, welke voorschriften echter niet specifiek betrekking mogen hebben op de geluidhinder welke door het terras kan worden veroorzaakt.

Derhalve mocht de burgemeester in dit geval meewegen dat het beoogde terras is gesitueerd binnen een beschermd stadsgezicht op een zeer rustig, besloten pleintje achter de kathedraal, dat teneinde de rust zoveel mogelijk te bewaren is afgesloten voor doorgaand verkeer, dat het behoud van de sfeer van het pleintje uit een oogpunt van bescherming van een afwisselend woon- en leefklimaat in het binnenstedelijke gebied wenselijk is en dat de vestiging van een terras, gegeven de aan een terras eigen uitstraling, waaronder het toegelaten geluidsniveau, een wezenlijke aantasting van het karakter van het pleintje zou betekenen.

2.3. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, is de bevoegdheid van de burgemeester tot het weigeren van een terrasvergunning een discretionaire, zodat het gebruik van deze bevoegdheid door de rechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Derhalve is aan de orde de vraag of de burgemeester zich in redelijkheid op voormeld standpunt heeft kunnen stellen.

2.3.1. Hetgeen appellante in haar beroepschrift en ter zitting van de Afdeling omtrent de aard van het pleintje naar voren heeft gebracht en de ter zitting getoonde foto's, maakt weliswaar duidelijk dat op het pleintje enige verkeersafwikkeling plaatsvindt in het kader van het laden en lossen ten behoeve van de ter plaatse gevestigde bedrijven, doch daarmede is niet aannemelijk gemaakt dat de duiding in het bestreden besluit van het karakter van het pleintje niet met de realiteit overeenkomt.

Voorts kan aan appellante worden toegegeven dat de ligging van het pleintje in een beschermd stadsgezicht op zichzelf niet doorslaggevend kan zijn, nu de gehele binnenstad van 's-Hertogenbosch als zodanig is aangewezen. Echter, dit gegeven in het bestreden besluit is slechts als een van de elementen ter typering van het pleintje aangevoerd.

2.3.2. Gelet op het karakter van het Sint Janskerkhof, zoals dit uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, is het standpunt van de burgemeester dat de aanwezigheid van een terras, gelet op alle facetten daarvan, een aantasting zal zijn van het woon- en leefklimaat ter plaatse, niet onredelijk.

Het betoog van appellante, dat elders in de binnenstad wel terrassen zijn toegestaan, ook al zijn die locaties evenzeer aangewezen als beschermd stadsgezicht als het Sint Janskerkhof, faalt. Het enkele feit dat een groter gebied is aangewezen als beschermd stadsgezicht, leidt er niet toe, dat bij toestaan van terrassen in een deel van dat gebied, terrassen in het gehele gebied moeten worden toegestaan.

2.3.3. Onder deze omstandigheden heeft de burgemeester in redelijkheid een doorslaggevend gewicht kunnen toekennen aan het belang dat is gediend met het voorkomen van aantasting van het woon- en leefklimaat ter plaatse en de gevraagde terrasvergunning kunnen weigeren.

2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient, onder verbetering van gronden, te worden bevestigd.

2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak met verbetering van de gronden waarop deze rust.

Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, Voorzitter, en mr. J.A.W. Scholten-Hinloopen en mr. W.D.M. van Diepenbeek, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.E.A. Matulewicz, ambtenaar van Staat.

w.g. Vlasblom w.g. Matulewicz
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 april 2006

45-514.