Uitspraak 200801650/1


Volledige tekst

200801650/1.
Datum uitspraak: 31 december 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak op het hoger beroep van:

[appellant], wonend te [woonplaats],

tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 28 januari 2008 in zaak nr. 07/2786 in het geding tussen:

[appellant]

en

het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 februari 2005 heeft het college van burgemeester en wethouders van Moerdijk (hierna: het college) het verzoek van [appellant] om handhavend op te treden tegen de in afwijking van de op 2 september 1998 verleende bouwvergunning gebouwde twee-onder-een-kapwoning aan de Oliemolenstraat 44 en 46 te Klundert (hierna: het perceel), afgewezen.

Bij besluit van 19 augustus 2005 heeft het college het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.

Bij uitspraak van 15 maart 2006 heeft de rechtbank Breda (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep, voor zover hier van belang, gegrond verklaard, de beslissing op bezwaar vernietigd en het college opgedragen een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak.

Bij uitspraak van 14 februari 2007 in zaak nr. 200603060/1 heeft de Afdeling het door het college daartegen ingestelde hoger beroep ongegrond verklaard.

Bij besluit van 16 mei 2007 heeft het college het door [appellant] tegen het besluit van 4 februari 2005 gemaakte bezwaar gegrond verklaard en in heroverweging het besluit om het verzoek om handhavend op te treden af te wijzen, in stand gelaten.

Bij uitspraak van 28 januari 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 6 maart 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief van 3 april 2008.

Het college heeft een verweerschrift ingediend.

[appellant] heeft nadere stukken ingediend.

De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 26 november 2008, waar [appellant], in persoon, bijgestaan door L. Lingen, en het college, vertegenwoordigd door ir. A.M.W. Dirken, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.

2. Overwegingen

2.1. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat geen concreet zicht bestond op legalisatie van de in afwijking van de voor de woning verleende bouwvergunning gerealiseerde onderdelen daarvan. Daartoe voert hij aan dat ten onrechte voorbij is gegaan aan de voorgeschiedenis van de zaak en dat de woning evenmin in overeenstemming is met het op 14 december 2006 door de raad van de gemeente Moerdijk vastgestelde bestemmingsplan "Kern Klundert" (hierna: het bestemmingsplan) voor wat betreft de hoogte, het aantal bouwlagen en de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens van de woning.

2.2. Ingevolge artikel 3.2.2. van de bij het bestemmingsplan behorende voorschriften, gelden ten aanzien van hoofdgebouwen op de op het perceel voorziene bestemming "Wonen" de volgende voorschriften:

b. De afstand tot de zijdelingse perceelgrens moet, voor zover thans van belang, niet minder dan 3 m bedragen. Indien de afstand in de bestaande situatie minder bedraagt, geldt deze afstand als minimale afstand. e. Er mogen ten hoogste twee bouwlagen en een kap worden gebouwd.

f. De bouwhoogte mag niet meer bedragen dan de op de plankaart aangegeven hoogte.

g. De dakhelling van hoofdgebouwen mag niet minder bedragen dan 30º en niet meer dan 65º.

Ingevolge artikel 1, sub 23, van de planvoorschriften, wordt onder bouwlaag verstaan: een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder.

Ingevolge artikel 1, sub 48, onder a, wordt onder peil verstaan: voor een gebouw, waarvan de hoofdtoegang grenst aan de weg: de hoogte van de kruin van de weg.

Ingevolge artikel 2, lid 2, voor zover thans van belang, wordt de hoogte van een bouwwerk gemeten verticaal vanuit het hoogste punt van een bouwwerk tot aan het peil.

2.3. De rechtbank heeft terecht geen aanleiding gezien om te oordelen dat de verwachting bestond dat het bestemmingsplan op de in geding zijnde onderdelen geen rechtskracht zou verkrijgen.

2.4. Anders dan [appellant] betoogt, heeft de rechtbank terecht vastgesteld dat de hoofdtoegang van de twee-onder-een-kapwoning grenst aan de Oliemolenstraat, zodat op grond van artikel 1, sub 48, onder a, van de planvoorschriften onder peil moet worden verstaan de hoogte van de kruin van de Oliemolenstraat. De planvoorschriften bieden geen grond voor het standpunt van [appellant], dat dient te worden gemeten vanaf de onderbouw van de woning. De rechtbank heeft terecht geconcludeerd dat de hoogte van de woning gemeten zoals voorgeschreven in artikel 2, lid 2, van de planvoorschriften, vanuit het hoogste punt van een bouwwerk tot aan het peil binnen de op grond van het bestemmingsplan toegestane maximale bouwhoogte blijft.

2.5. Ingevolge artikel 1, sub 23, van de planvoorschriften, wordt een onderbouw niet als bouwlaag aangemerkt. De rechtbank heeft, anders dan [appellant] betoogt, terecht onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 27 juni 2001 in zaak nr. 200001339/1 (aangehecht) geoordeeld dat de souterrains van de woningen als onderbouw in de zin van dat artikel kunnen worden aangemerkt. Aldus is geen sprake van een bouwlaag als bedoeld in artikel 1, sub 23, van de planvoorschriften en heeft de rechtbank terecht geoordeeld dat geen sprake is van strijd met artikel 3.2.2. onder e, van de planvoorschriften, waarin is neergelegd dat twee bouwlagen en een kap mogen worden gebouwd.

2.6. Voor wat betreft de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens is geen sprake van afwijking van de verleende bouwvergunning. Reeds hierom is terecht geen aanleiding gevonden voor handhavend optreden.

2.7. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen geldt als uitgangspunt dat de beslissing op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels. Dat het eerste handhavingsverzoek van 16 september 1999 dateert, geeft geen aanleiding tot afwijking van dat uitgangspunt en doet aldus niet af aan het vorenstaande. De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat ten tijde van het besluit op bezwaar van 16 mei 2007 concreet zicht op legalisatie van de twee-onder-een-kapwoning bestond.

2.8. Het betoog van [appellant] faalt. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. W. van den Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.

w.g. Van den Brink w.g. Wijers
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 31 december 2008

444