Uitspraak 200506794/1


Volledige tekst

200506794/1.
Datum uitspraak: 16 januari 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

[appellanten],

tegen de uitspraak in de zaken nos. AWB 04/34316, 04/34321 en 04/34322 van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden, van 7 juli 2005 in de gedingen tussen:

appellanten

en

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

1. Procesverloop

Bij onderscheiden besluiten van 29 juni 2004 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) aanvragen van appellanten om hun een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd te verlenen afgewezen. Deze besluiten zijn aangehecht.

Bij uitspraak van 7 juli 2005, verzonden op 8 juli 2005, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage, nevenzittingsplaats Leeuwarden (hierna: de rechtbank), de daartegen door appellanten ingestelde beroepen ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 3 augustus 2005, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 9 augustus 2005 heeft de minister een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. Ingevolge artikel 85, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: de Vw 2000) omschrijft een grief het onderdeel van de uitspraak waarmee de indiener zich niet kan verenigen, alsmede de gronden waarop de indiener zich daarmee niet kan verenigen.

De gestelde verklaring van het Ministerie van Binnenlandse Zaken van de Regering van de Islamitische Republiek Afghanistan, gedateerd 27 juli 2005, is voor het eerst in hoger beroep in het geding gebracht. Gesteld noch gebleken is dat een verklaring van die strekking niet eerder had kunnen worden ingebracht. Hetgeen appellanten dienaangaande naar voren hebben gebracht, kan niet worden aangemerkt als grief in de zin van voormelde bepaling van de Vw 2000.

2.2. Hetgeen voor het overige is aangevoerd en voldoet aan het bepaalde in artikel 85, eerste en tweede lid, van de Vw 2000, kan niet tot vernietiging van de aangevallen uitspraak leiden. Omdat het aldus aangevoerde geen vragen opwerpt die in het belang van de rechtseenheid, de rechtsontwikkeling of de rechtsbescherming in algemene zin beantwoording behoeven, wordt, gelet op artikel 91, tweede lid, van deze wet, met dat oordeel volstaan.

2.3. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

bevestigt de aangevallen uitspraak.

Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, Voorzitter, en mr. H.G. Lubberdink en mr. M.A.A. Mondt-Schouten, Leden, in tegenwoordigheid van mr. J.J.W.P. van Gastel, ambtenaar van Staat.

w.g. Loeb w.g. Van Gastel
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2006

206/348-501.