Uitspraak 200601504/1


Volledige tekst

200601504/1.
Datum uitspraak: 18 april 2006

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht op het hoger beroep van:

de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,
appellant,

tegen de uitspraak in zaak no. AWB 05/38817 van de rechtbank 's-Gravenhage van 25 januari 2006 in het geding tussen:

[de vreemdeling],

en

appellant.

1. Procesverloop

Bij besluit van 3 augustus 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: de minister) een door [de vreemdeling] gemaakt bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen gegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.

Bij besluit 11 januari 2006 heeft de minister een verzoek van de vreemdeling om vergoeding van de bij hem in verband met het gemaakte bezwaar opgekomen kosten afgewezen. Dit besluit is aangehecht.

Bij uitspraak van 25 januari 2006, verzonden op 26 januari 2006, heeft de rechtbank ’s-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en de minister verwezen in de bij de vreemdeling in verband met het bezwaar en het beroep opgekomen kosten. Deze uitspraak is aangehecht.

Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 23 februari 2006, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.

Bij brief van 8 maart 2006 heeft de vreemdeling een reactie ingediend.

Vervolgens is het onderzoek gesloten.

2. Overwegingen

2.1. De minister klaagt dat - samengevat weergegeven - de rechtbank hem ten onrechte heeft veroordeeld tot vergoeding van de bij de vreemdeling in verband met het tegen het uitblijven van een beslissing op zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd te verlenen gemaakte bezwaar opgekomen kosten.

2.1.1. Ingevolge artikel 7:15, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht worden de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar redelijkerwijs heeft moeten maken door het bestuursorgaan uitsluitend vergoed op verzoek van de belanghebbende, voor zover het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid.

2.1.2. Uit de geschiedenis van de totstandkoming van die bepaling (TK, 1999-2000, 27 024, nr. 3, blz. 6, TK, 1999-2000, 27 024, nr. 5, blz. 7 en TK, 2000-2001, 27 024, nr. 14, blz. 1-2) is niet af te leiden dat daarmee is beoogd uit te sluiten dat kosten in verband met het maken van bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag voor vergoeding in aanmerking komen. Uit die geschiedenis kan worden afgeleid dat het gebruik van de term 'herroepen' niet in de weg staat aan de mogelijkheid van veroordeling tot vergoeding van de kosten opgekomen bij het maken van bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag.

Anders dan voorheen (uitspraak van 23 juni 2004 in zaak no. 200401369/1 (AB 2004, 404) is de Afdeling thans van oordeel dat de kosten die de belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op een aanvraag redelijkerwijs heeft moeten maken, door het betrokken bestuursorgaan moeten worden vergoed, tenzij het uitblijven van dat besluit het bestuursorgaan niet kan worden verweten.

2.1.3. Nu de vreemdeling in zijn bezwaarschrift heeft verzocht om vergoeding van de bij hem in verband met het maken van bezwaar tegen het uitblijven van een besluit op zijn aanvraag opgekomen kosten, deze kosten betrekking hebben op door een derde beroepsmatig daarbij verleende rechtsbijstand als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht en gesteld noch gebleken is dat de termijnoverschrijding de minister niet kan worden verweten, komen deze kosten voor vergoeding in aanmerking. De minister heeft het verzoek van de vreemdeling om vergoeding van die kosten ten onrechte afgewezen.

De grieven falen.

2.2. Het hoger beroep is kennelijk ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.

2.3. De minister dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden verwezen.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. bevestigt de aangevallen uitspraak;

II. veroordeelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 322,00 (zegge: driehonderdtweeëntwintig euro), geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de vreemdeling onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald.

Aldus vastgesteld door mr. E.M.H. Hirsch Ballin, Voorzitter, en mr. R.W.L. Loeb en mr. H.G. Lubberdink, Leden, in tegenwoordigheid van mr. R.S.D. Ramrattansing, ambtenaar van Staat.

w.g. Hirsch Ballin w.g. Ramrattansing
Voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 18 april 2006

408