Uitspraak 200708333/1


Volledige tekst

200708333/1.
Datum uitspraak: 26 november 2008

AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK

Uitspraak in het geding tussen:

[13 appellanten], allen wonend te [woonplaats],

en

het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant,
verweerder.

1. Procesverloop

Bij besluit van 4 september 2007, kenmerk 1320126/1326419, heeft het college van gedeputeerde staten van Brabant (hierna: het college) besloten over de goedkeuring van het door het college van burgemeester en wethouders van Dongen (hierna: het college van burgemeester en wethouders) bij besluit van 20 maart 2007 vastgestelde wijzigingsplan "Tweede wijziging van het bestemmingsplan Dongen Buitengebied".

Tegen dit besluit hebben [13 appellanten] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 30 november 2007, beroep ingesteld.

Het college van gedeputeerde staten van Noord-Brabant (hierna: het college) heeft een verweerschrift ingediend.

Het college van burgemeester en wethouders en [13 appellanten] hebben nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.

De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 21 oktober 2008, waar [naam een der appellanten] en het college, vertegenwoordigd door A.J.A.M. van de Laar, ambtenaar in dienst van de provincie, zijn verschenen.
Voorts zijn ter zitting het college van burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door J.H. Rijken-de Haan en mr. A. van der Aa, ambtenaren in dienst van de gemeente, en [belanghebbende] als partij gehoord.

2. Overwegingen

2.1. Het college heeft de ontvankelijkheid van het beroep van [11 appellanten] betwist.

2.1.1. Ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (hierna: WRO) gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kan door een belanghebbende bij de Afdeling beroep worden ingesteld tegen een besluit als in deze procedure aan de orde.

Ingevolge artikel 1:2, eerste lid, van de Awb, wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

2.1.2. [7 appellanten] wonen op een afstand van minder dan 180 meter van de gronden waarop het wijzigingsplan ziet. Het college heeft niet aannemelijk gemaakt dat [7 appellanten] geen zicht zullen hebben op beoogde woning. Gelet op het voorgaande zijn de belangen van [7 appellanten] rechtstreeks bij het wijzigingsplan betrokken.

2.1.3. [4 appellanten] hebben vanuit hun woningen, gelet op de bebouwing die staat tussen hun woningen en de gronden waarop het wijzigingsplan ziet, geen zicht op het plangebied. Mede gelet op de afstanden van hun woningen ten opzichte van het plangebied en de aard en omvang van de ruimtelijke ontwikkelingen die door de planwijziging mogelijk worden gemaakt is niet aannemelijk dat bij hun woningen gevolgen van het wijzigingsplan kunnen optreden. Voorts hebben [4 appellanten] geen feiten of omstandigheden aangevoerd in verband waarmee zou moeten worden geoordeeld dat zij desondanks door het besluit rechtstreeks in een objectief en persoonlijk belang worden geraakt. Een louter subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit, hoe sterk dat gevoel ook is, is daarvoor niet voldoende.

De conclusie is dat [4 appellanten] geen belanghebbende zijn bij het bestreden besluit als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb en dat zij daartegen ingevolge artikel 54, tweede lid, aanhef en onder b, van de WRO, geen beroep kunnen instellen.

Het beroep voor zover ingediend door [4 appellanten] is niet-ontvankelijk.

2.2. Met het wijzigingsplan wordt beoogd de bouw van een woning mogelijk te maken op het perceel [locatie 1], waar een voormalige snijderij met bedrijfwoning is gevestigd. Het college heeft goedkeuring aan het wijzigingsplan verleend.

2.3. De gronden aan de [locatie 1] zijn in het bestemmingsplan "Dongen buitengebied" (hierna: het bestemmingsplan) aangewezen voor "Bedrijven-slachterij". Ingevolge artikel 21, zesde lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan is het college van burgemeester en wethouders bevoegd na bedrijfsbeëindiging de bestemming van een bebouwingsvlak te wijzigen in de bestemmingen "Woondoeleinden", "Erf" en "Tuin", met inachtneming van de volgende bepalingen:

- het aantal woningen binnen het bebouwingsvlak en het bouwvolume van de gebouwen mogen niet worden vergroot;

- de maximaal toelaatbare goot- of boeibordhoogte van de gebouwen mag niet worden gewijzigd.

2.3.1. Niet in geschil is dat aan de in artikel 21, zesde lid, aanhef en onder a, van de voorschriften van het bestemmingsplan gestelde criteria voor toepassing van de wijzigingsbevoegdheid is voldaan.

Het feit dat aan de in een bestemmingsplan opgenomen wijzigingsvoorwaarden is voldaan, laat echter onverlet dat het college in de besluitvorming omtrent de goedkeuring van een wijzigingsplan na moet gaan of uit het oogpunt van een goede ruimtelijke ordening, gelet op de betrokken belangen, wijziging van de oorspronkelijke bestemming is gerechtvaardigd.

2.4. [9 appellanten] (hierna: [appellant A] en anderen) betogen dat ten onrechte niet is gewacht met het in procedure brengen van het wijzigingsplan, totdat de planologische procedures met betrekking tot de omliggende gronden zijn afgerond. Verder voeren zij aan dat er binnen afzienbare tijd wordt gestart met de voorbereiding van een nieuw bestemmingsplan Buitengebied voor het grondgebied van de gemeente Dongen. [appellant A] en anderen begrijpen niet dat hier niet op is gewacht.

2.4.1. Gelet op het feit dat door het wijzigingsplan op de [locatie 1] een minder gewenste functie zal verdwijnen alsmede dat niet aannemelijk is geworden dat de procedures met betrekking tot de gronden aan [locatie 2] en [locatie 3] en de onderhavige onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn, is de Afdeling van oordeel dat het college zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat niet behoefde te worden gewacht met het in procedure brengen van het wijzigingsplan totdat de procedures met betrekking tot de gronden aan [locatie 2] en [locatie 3] zijn afgerond. Ook in de omstandigheid dat op korte termijn een bestemmingsplan voor het gehele buitengebied van Dongen zal worden voorbereid, behoefde het college geen aanleiding te zien om goedkeuring te onthouden aan het wijzigingsplan.

2.5. Volgens [appellant A] en anderen is het wijzigingsplan in strijd met het provinciaal beleid zoals neergelegd in het Streekplan Noord-Brabant 2002 'Brabant in balans' (hierna: het streekplan) en het Uitwerkingsplan Breda-Tilburg (hierna: het uitwerkingsplan).

2.5.1. In het streekplan is in paragraaf 3.4.13 bepaald dat de provincie het wonen zoveel mogelijk wil concentreren in kernen. Spreiding van de woonbebouwing wordt tegengegaan om verdere verstening van het buitengebied te voorkomen. In het uitwerkingsplan is het globale verstedelijkingsbeleid uit het streekplan uitgewerkt voor de regio Breda-Tilburg. Op de kaart behorende bij het uitwerkingsplan ligt het plangebied op de grens van het gebied met de aanduiding 'stedelijk gebied - beheer en insensivering' en het gebied met de aanduiding 'zoekgebied verstedelijking -transformatie afweegbaar'.

Het wijzigingsplan brengt geen verdere verstening of verstedelijking van het buitengebied met zich, omdat in de bestaande situatie op deze plaats reeds verharding en bedrijfsbebouwing aanwezig is. [appellant A] en anderen hebben ter zitting erkend dat door de verandering van de bedrijfsbebouwing in woonbebouwing die het plan met zich brengt de ruimtelijke situatie juist zal verbeteren. Het college heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat het wijzigingsplan niet in strijd is met het streekplan noch met het uitwerkingsplan.

2.6. [appellant A] en anderen betogen dat het wijzigingsplan in strijd is met het Groenstructuurplan gemeente Dongen "Groen geeft Dongen Kleur" (hierna: het groenstructuurplan), nu het volgens hen deel uitmaakt van de groene rand.

2.6.1. Het groenstructuurplan is een weergave van het gemeentelijke ruimtelijke groenbeleid. Het college is niet rechtstreeks gebonden aan hetgeen in het groenstructuurplan is vermeld, maar moet de inhoud van het groenstructuurplan wel als relevant feit in de belangenafweging betrekken.

Het in het groenstructuurplan opgenomen idee van een groene rand, zijnde een groenstrook waarin diverse functies een plaats kunnen krijgen, staat de beoogde vervanging van de bestaande bedrijfsbebouwing inclusief een bedrijfswoning door een woning niet in de weg.

2.7. [appellant A] en anderen voeren aan dat het wijzigingsplan in strijd is met de Structuurvisie PLUS (hierna: de structuurvisie).

2.7.1. De structuurvisie is een weergave van het gemeentelijke ruimtelijke beleid. Het college is niet rechtstreeks gebonden aan hetgeen in de structuurvisie staat, maar moet de inhoud daarvan wel als relevant feit in de belangenafweging betrekken. Het plangebied maakt deel uit van het gebied dat op de structuurvisiekaart is aangeduid als 'vergroten stabiliteit kernrandzones'. Over de aanduiding 'vergroten stabiliteit kernrandzones' is - voor zover hier van belang - in de structuurvisie bepaald dat in de zones ten westen van de Westerlaan en tussen de Vierbundersweg en de Eindsestraat vergroting van de stabiliteit in ruimtegebruik gewenst is. Voor de zone tussen de Vierbundersweg en de Eindsestraat wordt de ontwikkeling van een aantal landgoederen voorgestaan, die tevens een functie hebben in de totstandkoming van de ecologische verbindingszone Steenoven - Huis ter Heide.

Verder maakt het gebied waarop het wijzigingsplan ziet deel uit van een gebied dat op de structuurvisiekaart is aangeduid als 'droge ecologische verbindingszone'. Hierover is - voor zover hier van belang - in de structuurvisie bepaald dat de inrichting van de droge ecologische verbindingszone tussen Steenoven en Huis ter Heide plaats kan vinden door landgoederen in de zone tussen de Vierbundersweg en de Eindsestraat.

Het college heeft terecht geconstateerd dat dit beleid de beoogde vervanging van de bestaande bedrijfsbebouwing inclusief een bedrijfswoning door een woning op het perceel [locatie 1] dat is gelegen tussen de Vierbundersweg en de Eindsestraat niet uitsluit. Het standpunt van het college dat het wijzigingsplan niet in strijd is met de structuurvisie is derhalve juist.

2.8. [appellant A] en anderen betogen dat in het plangebied beschermde planten- en diersoorten voorkomen en dat in het kader van de onderhavige procedure ten onrechte geen onderzoek is uitgevoerd naar de aanwezigheid van deze soorten.

2.8.1. Gelet op het huidige gebruik van de gronden waarop het wijzigingsplan ziet is niet aannemelijk geworden dat ter plaatse beschermde planten- of diersoorten zouden voorkomen. De rapportage van het natuurloket die [appellant A] en anderen hebben overgelegd maakt dit niet anders. Het betreft hier een globale rapportage van een kilometerhok, waar het plangebied slechts een klein deel van uitmaakt. Gegevens op detailniveau zijn niet beschikbaar gesteld. Verder zijn de gegevens niet actueel. De raad en het college hebben dan ook onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde planten- en diersoorten achterwege kunnen laten.

2.9. [appellant A] en anderen betogen dat het wijzigingsplan tezamen met de plannen voor de omgeving een toeneming van het aantal verkeersbewegingen met zich brengt. Zij vrezen voor problemen bij de afwikkeling van het verkeer.

2.9.1. [appellant A] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat er thans reeds problemen bestaan met de verkeersafwikkeling op de Haanse Hoef. Op het perceel [locatie 1] staan op dit moment bedrijfsbebouwing en een bedrijfswoning. Het wijzigingsplan maakt het mogelijk de huidige bebouwing te slopen en daarvoor in de plaats een burgerwoning op te richten. Niet gebleken is dat deze verandering een toeneming van de verkeersbelasting op de Haanse Hoef met zich brengt.

Gelet op het voorgaande heeft het college in redelijkheid het standpunt kunnen innemen dat de ontwikkelingen in het plangebied niet zullen leiden tot een onveilige en problematische verkeerssituatie.

Voor zover [appellant A] en anderen hebben gewezen op plannen in de omgeving overweegt de Afdeling dat deze plannen ten tijde van het bestreden besluit nog niet onherroepelijk waren. Het college behoefde deze plannen derhalve niet bij zijn besluitvorming te betrekken.

2.10. [appellant A] en anderen stellen dat bij de voorbereiding van het plan ten onrechte geen luchtkwaliteitsonderzoek is verricht. Volgens hen kleven er aan het na de vaststelling van het wijzigingsplan verrichte luchtkwaliteitsonderzoek de nodige gebreken.

2.10.1. Op dit geding is het Besluit luchtkwaliteit 2005 (hierna: Blk 2005) van toepassing.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Blk 2005, nemen bestuursorganen bij de uitoefening van bevoegdheden dan wel bij de toepassingen van wettelijke voorschriften die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, de in paragraaf 2 genoemde grenswaarden voor onder meer stikstofdioxide en zwevende deeltjes (PM10) in acht.

Ingevolge artikel 7, derde lid, van het Blk 2005, kunnen bestuursorganen de bevoegdheden, bedoeld in het eerste lid, in afwijking van dat lid mede uitoefenen indien:

a. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof als gevolg van de uitoefening van die bevoegdheden per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft;

b. bij een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof, door een met de uitoefening van de desbetreffende bevoegdheid samenhangende maatregel of een door die uitoefening optredend effect, de luchtkwaliteit per saldo verbetert.

2.10.2. Vast staat dat bij de voorbereiding van het wijzigingsplan geen onderzoek is verricht naar de gevolgen voor de luchtkwaliteit van het wijzigingsplan. Voor een dergelijk onderzoek bestond naar het oordeel van de Afdeling in dit geval ook geen aanleiding. Immers zoals in 2.9.1 is overwogen is niet gebleken dat het plan meer voertuigbewegingen met zich brengt dan voorheen, zodat een juridisch relevante verslechtering van de luchtkwaliteit ter plaatse redelijkerwijs is uit te sluiten.

2.11. [appellant A] en anderen betogen dat op onjuiste gronden hogere grenswaarden op grond van de Wet geluidhinder zijn vastgesteld. Volgens hen zijn de geluidseffecten voor de beoogde woning onvoldoende zorgvuldig onderzocht.

2.11.1. Vast staat dat voor de in het wijzigingsplan voorziene woning aan [locatie 1], tezamen met de geplande woning aan [locatie 2], hogere grenswaarden zijn vastgesteld. Voor zover de bezwaren van [appellant A] en anderen moeten worden geacht te zijn gericht tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden stelt de Afdeling vast dat tegen het besluit tot vaststelling van hogere grenswaarden aparte rechtsmiddelen hebben opengestaan en dat dit besluit inmiddels onherroepelijk is. Voor zover de bezwaren van [appellant A] en anderen zijn gericht tegen dit besluit zien deze derhalve niet op het wijzigingsplan en kunnen zij niet in deze procedure aan de orde komen.

Naar het oordeel van de Afdeling behoefde het college, gezien de verandering die het wijzigingsplan ten opzichte van de huidige situatie met zich brengt, niet te twijfelen of aan de grenswaarde kan worden voldaan en was een akoestisch onderzoek daarnaar dan ook niet nodig.

2.12. [appellant A] en anderen voeren tot slot aan dat een bestemming "Agrarisch kernrandgebied" een passender bestemming voor de gronden aan [locatie 1] is.

2.12.1. Het bestaan van alternatieven kan op zichzelf geen grond vormen voor het onthouden van goedkeuring aan het wijzigingsplan. Het karakter van de besluitvorming omtrent de goedkeuring brengt immers mee dat alternatieven daarbij in beginsel eerst aan de orde behoeven te komen indien blijkt van ernstige bezwaren tegen het voorgestane gebruik waarop het plan ziet. Het college heeft zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat deze situatie zich in dit geval niet voordoet.

2.13. De conclusie is dat hetgeen [appellant A] en anderen hebben aangevoerd geen aanleiding geeft voor het oordeel dat het college zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het wijzigingsplan niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening.

In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

Het beroep voor zover ingediend door [appellant A] en anderen is ongegrond.

2.14. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3. Beslissing

De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

Recht doende in naam der Koningin:

I. verklaart het beroep voor zover ingediend door [4 appellanten] niet-ontvankelijk;

II. verklaart het beroep voor zover ingediend door [9 appellanten] ongegrond.

Aldus vastgesteld door mr. R.J. Hoekstra, voorzitter, en mr. J.G.C. Wiebenga en mr. M.W.L. Simons-Vinckx, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.H. Nienhuis, ambtenaar van Staat.

w.g. Hoekstra w.g. Nienhuis
voorzitter ambtenaar van Staat

Uitgesproken in het openbaar op 26 november 2008

466.